
Jurisprudentie
AU1067
Datum uitspraak2005-08-09
Datum gepubliceerd2005-08-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2005/00551
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2005/00551
Statusgepubliceerd
Indicatie
De door ’t Web ingeroepen overeenkomst is door geïntimeerde aangegaan namens (onder meer) een op te richten besloten vennootschap. Niet gesteld of gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is van een nieuw opgerichte (of van een reeds eerder bestaande) besloten vennootschap die de overeenkomst bekrachtigd heeft. Dat betekent dat geïntimeerde ingevolge artikel 2:203 tweede lid B.W. verbonden is gebleven. De grieven slagen derhalve. Dat betekent dat thans op de (overige) door geïntimeerde tegen de vordering van ’t Web aangevoerde verweren ingegaan dient te worden.
Uitspraak
9 augustus 2005
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/00551
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
’t Web Bedrijfsopleidingen B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
appellante,
procureur: mr G. Altena,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwe-zen naar de inhoud van de vonnissen van 20 augustus 2003 en 28 april 2004 die de rechtbank te Zutphen tussen appellant (hierna ook te noemen: ‘t Web) als eiser in de hoofdzaak en geïntimeerde (hierna ook te noemen: geïntimeerde) als gedaagde in de hoofdzaak heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht. Het hof merkt hierbij op dat de in eerste aanleg genomen conclusie van antwoord in de hoofdzaak zich in geen der aan het hof overgelegde procesdossiers bevindt zodat het hof daarop geen acht heeft kunnen slaan.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 ‘t Web heeft bij exploot van 28 mei 2004 aan geïntimeerde aangezegd van het vonnis van 28 april 2004 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft ’t Web vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest geïntimeerde zal veroordelen aan ’t Web € 12.011,05 te betalen, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten ad € 828 en met de wettelijke rente zoals vermeld sub 13, althans sub 14 van de dagvaarding in eerste aanleg, alsmede met de kosten gemoeid met de conservatoire beslaglegging, met veroordeling voorts van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven bestreden, bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof ’t Web in haar appèl niet-ontvankelijk zal verklaren, dit althans zal afwijzen, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van ’t Web in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen als zodanig geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 De grieven I en II, tezamen en in onderling verband gelezen, richten zich tegen de centrale rechtsoverweging 7.4 van het bestreden vonnis. De overige grieven richten zich tegen de uit die overweging voortvloeiende beslissing tot afwijzing van de vordering van ’t Web en tot haar verwijzing in de kosten. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.
4.2 Artikel 2:203 B.W. betreft, zoals in het bestreden vonnis terecht wordt overwogen, het geval dat een rechtshandeling wordt verricht namens een op te richten besloten vennootschap, maar, anders dan het bestreden vonnis overweegt, niet slechts dan wanneer deze vennootschap de rechtshandeling na haar oprichting bekrachtigt. Ook voor het geval dat dit niet gebeurt of nog niet gebeurd is, treft artikel 2:203 een voorziening door in het tweede lid te bepalen dat dan degene die de rechtshandeling namens de op te richten vennootschap verricht heeft, verbonden is.
4.3 De door ’t Web ingeroepen overeenkomst is door geïntimeerde aangegaan namens (onder meer) een op te richten besloten vennootschap. Niet gesteld of gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is van een nieuw opgerichte (of van een reeds eerder bestaande) besloten vennootschap die de overeenkomst bekrachtigd heeft. Dat betekent dat geïntimeerde ingevolge artikel 2:203 tweede lid B.W. verbonden is gebleven. De grieven slagen derhalve. Dat betekent dat thans op de (overige) door geïntimeerde tegen de vordering van ’t Web aangevoerde verweren ingegaan dient te worden.
4.4 Geïntimeerde heeft zich beroepen op de rol die hij, kenbaar voor ’t Web, speelde bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Hij trad op als adviseur van de oorspronkelijke schuldenares, A. B.V., en van de familie A. die streefde naar een doorstart van de onderneming van deze in betalingsmoeilijkheden verkerende vennootschap in een nieuwe vennootschap. Geïntimeerde was niet aan te duiden als oprichter van die op te richten vennootschap en partijen beoogden op geen enkele manier geïntimeerde aan de vaststellingsovereenkomst te binden.
4.5 Dit verweer moet verworpen worden. Het is ongetwijfeld juist dat partijen niet beoogden geïntimeerde te binden aan de vaststellingsovereenkomst, maar het is wezenlijk voor de situatie als bedoeld in artikel 2:203 B.W. dat iemand gebonden wordt die partijen niet beoogden te binden. Het gaat immers steeds om een namens een op te richten vennootschap aangegane rechtshandeling en die vennootschap is de beoogde partij bij die rechtshandeling. Een ander, namelijk degene die namens die op te richten vennootschap gehandeld heeft, wordt echter, zolang die beoogde binding niet tot stand is gekomen, door de wet als gebonden aangewezen. Dat die vertegenwoordiger oprichter van de op te richten vennootschap is, eist de wet niet. Het op dit verweer betrekking hebbende bewijsaanbod van geïntimeerde wordt derhalve als niet ter zake dienende terzijde gesteld.
4.6 Vervolgens beroept geïntimeerde zich op het arrest van de Hoge Raad van 17 september 1982, N.J. 1983, 120, maar tevergeefs. In dat arrest was immers aan de orde de vraag of en onder welke omstandigheden een rechtshandeling aangemerkt moet worden als te zijn aangegaan namens een op te richten vennootschap in de zin van artikel 2:203 B.W. In het onderhavige geval is die vraag niet aan de orde: partijen gaan er beiden van uit dat geïntimeerde namens een op te richten vennootschap heeft gehandeld.
4.7 Ten slotte stelt geïntimeerde dat toewijzing van de vordering in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Daartoe voert hij aan dat zijn persoonlijke gebondenheid niet door partijen beoogd was en dat hij uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst geen enkele wederprestatie heeft ontvangen. Het eerste argument is echter hiervoor onder 4.5 reeds verworpen en de omstandigheid dat geïntimeerde bij de overeenkomst niets voor zichzelf bedongen heeft, leidt nog niet tot de conclusie dat zijn gebondenheid in strijd met redelijkheid en billijkheid is.
4.8 Met betrekking tot de door ’t Web gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten heeft geïntimeerde aangevoerd dat ’t Web die vordering onvoldoende gespecificeerd heeft. Dat is juist. Wat ’t Web heeft gesteld omtrent pogingen om voldoening buiten rechte te verkrijgen, wijst slechts op werkzaamheden ter voorbereiding van de gedingstukken en tot instructie van de zaak. Dit onderdeel van de vordering moet derhalve worden afgewezen.
4.9 Op grond van het hiervoor overwogene dient ’t Web haar vordering met vernietiging van het bestreden vonnis te worden toegewezen, echter met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Geïntimeerde dient als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties te worden verwezen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 28 april 2004 en doet opnieuw recht;
veroordeelt geïntimeerde om aan ’t Web te betalen een bedrag van € 12.011,05 (twaalfduizend en elf euro en vijf cent), vermeerderd met de wettelijke rente over:
- € 948,25 van 2 juli 2001,
- € 1382,85 van 9 juli 2001,
- € 1382,85 van 16 juli 2001,
- € 1382,85 van 23 juli 2001,
- € 1382,85 van 30 juli 2001,
- € 1382,85 van 6 augustus 2001,
- € 1382,85 van 13 augustus 2001,
- € 1382,85 van 20 augustus 2001,
- € 1382,85 van 27 augustus 2001,
alles tot de dag van betaling;
ontzegt ’t Web haar vordering voor het overige;
veroordeelt geïntimeerde in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ’t Web voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.560 voor salaris van de procureur en € 313,20 voor verschotten en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 894 voor salaris van de procureur en € 458,40 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Mannoury, Van der Kwaak en Hilverda en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2005.