Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1087

Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500195/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 juli 2004 heeft verweerder het handhavingsverzoek van appellant van 3 oktober 2003 met betrekking tot de inrichting van [partij] op het perceel [locatie] te [plaats], voorzover hier van belang, gedeeltelijk afgewezen.


Uitspraak

200500195/1. Datum uitspraak: 17 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Velsen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 5 juli 2004 heeft verweerder het handhavingsverzoek van appellant van 3 oktober 2003 met betrekking tot de inrichting van [partij] op het perceel [locatie] te [plaats], voorzover hier van belang, gedeeltelijk afgewezen. Bij besluit van 26 oktober 2004, verzonden 30 november 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 11 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder en vergunninghouder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2005, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.A. Warmenhoven, N.P. de Boer en J. Vloo, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [partij], bijgestaan door [gemachtigde]. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.    Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2.3.    Appellant heeft betoogd dat verweerder zijn handhavingsverzoek van 3 oktober 2003 ten onrechte gedeeltelijk heeft afgewezen. 2.4.    Ten tijde van het nemen van het primaire en het bestreden besluit gold voor de inrichting de bij besluit van 18 augustus 1994 verleende oprichtingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer. Niet in geschil is dat in strijd met deze vergunning verkeersbewegingen van en naar de inrichting hebben plaatsgevonden, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden. 2.5.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.6.    Verweerder heeft het handhavingsverzoek van 3 oktober 2003 gedeeltelijk afgewezen, omdat naar zijn oordeel niet is gebleken van hinder als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting in een omvang zoals door appellant is gesteld, en ter plaatse van de woning van appellant kan worden voldaan aan de in de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting" van 29 februari 1996 opgenomen voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De Afdeling begrijpt hieruit en uit de op de zitting gegeven toelichting dat verweerder kennelijk van mening is dat de in strijd met de vergunde situatie plaatsvindende verkeersbewegingen alsnog kunnen worden gelegaliseerd. In het bestreden besluit heeft verweerder echter niet te kennen gegeven of en zo ja binnen welke termijn de met de vergunning strijdige situatie zal worden beëindigd. Vaststaat dat ten tijde van het nemen van het primaire en het bestreden besluit geen aanvraag in behandeling was die hierop betrekking heeft. Aldus heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan in het onderhavige geval behoort te worden afgezien. Het bestreden besluit berust in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. 2.7.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. In verband hiermee behoeven de overige gronden geen bespreking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. 2.8.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Velsen van 26 oktober 2004; III.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Velsen op binnen 4 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken; IV.    gelast dat de gemeente Velsen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting    w.g. Plambeck Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005 159-399.