
Jurisprudentie
AU1091
Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409523/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409523/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (hierna: het college) de bij besluit van 9 augustus 1994 verleende gebruiksvergunning voor [appellante] aan de [locatie] te Veenendaal (hierna: het café) gewijzigd ten behoeve van uitbreiding van het gebruik en daarbij het maximum aantal toe te laten personen op 250 vastgesteld.
Uitspraak
200409523/1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1 en 2], beiden wonend te Veenendaal,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 2003/715 van de rechtbank Utrecht van 11 oktober 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (hierna: het college) de bij besluit van 9 augustus 1994 verleende gebruiksvergunning voor [appellante] aan de [locatie] te Veenendaal (hierna: het café) gewijzigd ten behoeve van uitbreiding van het gebruik en daarbij het maximum aantal toe te laten personen op 250 vastgesteld.
Bij besluit van 23 september 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2004, verzonden op 12 oktober 2004, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 22 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 15 december 2004 heeft het college het door appellante tegen het besluit van 18 februari 2002 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot 1], bijgestaan door mr. G.A. Schimmel, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G. van Olderen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat maximaal 250 personen tegelijkertijd tot het café kunnen worden toegelaten. Volgens haar gaat de rechtbank daarmee voorbij aan toezeggingen van de commandant van de brandweer van de gemeente Veenendaal, die ertoe strekken dat het maximum aantal tegelijkertijd toe te laten personen 382 bedraagt. Appellante voert aan dat het brandpreventiebeleid waarop de beslissing op bezwaar is gebaseerd, ten tijde van die toezeggingen niet was vastgesteld.
2.1.1. Het college heeft het maximum aantal van 250 tot het café toe te laten personen in zijn beslissing op bezwaar onderbouwd met de in de beleidsnota Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw (hierna: de beleidsnota) opgenomen brandveiligheidseisen, die op onderdelen aansluit bij de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit.
2.1.2. Niet betwist is het in de aangevallen uitspraak uitdrukkelijk vastgelegde oordeel dat bij appellante de in rechte te honoreren verwachting is gewekt dat aan haar een gebruiksvergunning zou worden verleend waarin het maximum aantal toe te laten personen op 382 is gesteld. Voorts is niet in geding dat appellante op basis van deze toezeggingen investeringen heeft gepleegd, waarvan haar niet kan worden tegengeworpen dat zij die heeft gedaan alvorens het college op de aanvraag had beslist.
In zijn beslissing op bezwaar is het college aan deze in rechte te honoreren verwachting voorbijgegaan en heeft het nagelaten te bezien of daarin aanleiding behoorde te worden gevonden af te wijken van het beleid. De rechtbank heeft, met haar oordeel dat het college - op basis van de beleidsnota - op goede gronden het maximum aantal bezoekers op 250 heeft gesteld, miskend dat het college niet alle relevante gegevens in zijn besluitvorming had betrokken en mitsdien zijn besluit onzorgvuldig had voorbereid.
2.2. Gelet hierop is het hoger beroep gegrond. Nu de beslissing van de rechtbank juist is, dient haar uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
2.3. Bij het besluit van 15 december 2004 heeft het college, naar aanleiding van de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door appellante gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan het bezwaar van appellante is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.3.1. Dit beroep is gegrond, reeds omdat aan deze beslissing op bezwaar het gebrek kleeft dat het college niet heeft bezien of het opgewekt vertrouwen aanleiding geeft tot afwijking van het beleid, maar op basis van de aangevallen uitspraak heeft geconcludeerd dat dit slechts een rol speelt bij de toe te kennen schadevergoeding. Dit besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering.
2.4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het besluit van 15 december 2004 te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 15 december 2004, kenmerk 2004DVL 12895, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Veenendaal aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Veenendaal aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 409,00 (zegge: vierhonderdnegen euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van den Ende
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005
275.