Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1098

Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410704/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het Bureau Rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch het verzoek van appellant om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.


Uitspraak

200410704/1. Datum uitspraak: 17 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3489 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 november 2004 in het geding tussen: appellant en de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft het Bureau Rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch het verzoek van appellant om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen. Bij besluit van 17 november 2003 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de Raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 november 2004, verzonden op 23 november 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 25 maart 2005 heeft de Raad van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. N.B.P. Arets, advocaat te Roermond is verschenen. De Raad is met berichtgeving niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wrb (zoals dat gold ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit), kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bureau eenvoudig afgehandeld kan worden.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, gelezen in combinatie met artikel 12, derde lid, van de Wrb kunnen omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.    Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het op artikel 12, derde lid, van de Wet gebaseerde Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Besluit), wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard. 2.2.    Vaststaat dat het bezwaarschrift in de belastingzaak waarvoor de toevoeging is verzocht betrekking heeft op een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 2000, een aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het jaar 2001, alsmede op een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Raad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat, nu blijkens de van de zijde van appellant verschafte gegevens sprake is van een geschil van feitelijke aard, voor het indienen van een bezwaarschrift in deze belastingzaak geen toevoeging wordt verleend. 2.3.1.    Dat betoog slaagt. Appellant stelt, hetgeen door de Raad niet is bestreden, dat hij in de belastingzaak bezwaar heeft gemaakt tegen de omstandigheid dat hij door de Belastingdienst als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting en inkomstenbelasting is aangemerkt. Gelijk appellant betoogt, betekent de beoordeling van een zodanige juridische kwalificatie dat het bezwaar niet uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke aard. Dat laatste geldt temeer, nu appellant voorts onbestreden stelt dat hij tevens bezwaar heeft gemaakt tegen de bij de aanslagen opgelegde boetes van in totaal ruim € 14.000,00 in het kader waarvan, zoals ook kan worden opgemaakt uit het gestelde linksonder op de bij de aanvraag overgelegde navorderingsaanslag en aanslag 2001, de vraag aan de orde dient te komen of ten aanzien van de onjuist of onvolledig gedane aangiftes al dan niet sprake is van opzet.    Uit het vorenstaande vloeit voort dat artikel 8, aanhef en onder e, van het Besluit in het onderhavige geval toepassing mist. De rechtbank heeft dat miskend. 2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van de Raad van 17 november 2003 wegens schending van artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. 2.5.    De Afdeling acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling in beroep en hoger beroep. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 november 2004, AWB 03/3489; III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch van 17 november 2003, nr. 1CO7858; V.    veroordeelt de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.326,07 (zegge: dertienhonderdzesentwintig euro en zeven cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI.    gelast dat de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 133,00 (zegge: honderddrieëndertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Larsson-van Reijsen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005 344.