
Jurisprudentie
AU1111
Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500052/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500052/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 9 april 2004, verzonden 19 april 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) naar aanleiding van het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het strijdige gebruik van het perceel, plaatselijk bekend [locatie], te [plaats] medegedeeld dat naar aanleiding van een vooraankondiging van een last onder dwangsom aan [loonbedrijf] de illegale opslag van grond en puingranulaat is beëindigd en hiermee is voldaan aan het handhavingsverzoek.
Uitspraak
200500052/1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2841 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2004, verzonden 19 april 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende (hierna: het college) naar aanleiding van het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het strijdige gebruik van het perceel, plaatselijk bekend [locatie], te [plaats] medegedeeld dat naar aanleiding van een vooraankondiging van een last onder dwangsom aan [loonbedrijf] de illegale opslag van grond en puingranulaat is beëindigd en hiermee is voldaan aan het handhavingsverzoek.
Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2004, verzonden op 24 november 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en het college. Deze zijn aan partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, is verschenen. Het college is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het betrokken perceel de bestemming "Agrarisch-technisch hulpbedrijf (ah)".
Ingevolge artikel 1, derde lid, onder 7, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften wordt onder "Agrarisch-technisch hulpbedrijf" verstaan een loonwerkbedrijf dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaamheden verricht ten dienste van de agrarische bedrijfsexploitatie.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden die bestemd zijn voor "Agrarisch-technisch hulpbedrijf" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch technisch hulpbedrijf met de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel is het verboden de gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming "Agrarisch-technisch hulpbedrijf".
In artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder b en c, van de planvoorschriften is bepaald dat onder zodanig verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan het gebruik van de gronden voor de uitoefening van enige tak van handel of bedrijf, niet zijnde een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf of het gebruik van de gronden als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
2.2. Vast staat dat het college door middel van een vooraankondiging van een lastgeving onder dwangsom [Loonbedrijf] heeft medegedeeld dat de opslag van grond en puingranulaat op het desbetreffende perceel gestaakt diende te worden.
2.3. Appellant betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat nu de opslag van grond en puingranulaat is beëindigd er automatisch weer sprake is van uitoefening van een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Dit betoog slaagt. De beweerdelijke beëindiging van voornoemde opslag betekent niet dat er geen overige met de bestemming van het perceel strijdige activiteiten plaatsvinden. Het bestreden besluit is in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd.
2.3.1. Gelet op hetgeen van de zijde van appellant in bezwaar naar voren is gebracht had het naar het oordeel van de Afdeling op de weg van het college gelegen nader onderzoek te verrichten naar de door appellant omschreven en nader onderbouwde strijdige activiteiten, te weten de uitoefening van een civiel-technisch bedrijf. Nu het college dit heeft nagelaten is het besluit in zoverre eveneens in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Appellant betoogt tevens dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de illegale opslag van grond op het perceel is beëindigd. Ook dit betoog treft doel. De opslag van kalk en puingranulaat is niet meer in geding. Ten aanzien van de opslag van grond is weliswaar tijdens een namens het college op 7 september 2004 gehouden controle gebleken dat de grond was verwijderd, doch gelet op hetgeen van de zijde van appellant in bezwaar naar voren is gebracht, namelijk het voortdurend aan- en afvoeren van grond op het perceel, had het op de weg van het college gelegen deugdelijk onderzoek over een langere periode te verrichten, waarbij het onderzoek zich tevens diende te richten op de vraag of de bestreden opslag gestaakt wordt gehouden. De voorzieningenrechter is hieraan ten onrechte voorbij gegaan.
2.5. Tot slot betoogt appellant dat de illegale situatie is voortgezet op het naburige perceel, plaatselijk bekend [locatie a] dat, gezien de geringe afstand, volgens hem als één geheel met het in het geding zijnde perceel dient te worden beschouwd. Dit betoog van appellant kan niet slagen aangezien zijn verzoek om handhaving uitsluitend betrekking heeft op het perceel [locatie], zodat het perceel [locatie a] buiten de omvang van dit handhavingsverzoek en derhalve ook buiten dit geschil valt.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingediende beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen, voorzover daarbij de bezwaren ongegrond zijn verklaard. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's Hertogenbosch van 5 november 2004, Awb 04/2841;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van college van bugemeester en wethouders van Heeze-Leende van 14 september 2004, voor zover daarbij de bezwaren van appellant ongegrond zijn verklaard;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende in verband met de behandeling van het hoger beroep en beroep gemaakte proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1322,07 (zegge: eenduizend driehonderdtweeëntwintig euro en zeven cent) waarvan een bedrag van € 1288,00 (zegge eenduizend tweehonderdachtentachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Heeze-Leende te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Heeze-Leende aan appellant de door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierechten ten bedrage van € 341,00 (zegge: driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005
218-503.