Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1156

Datum uitspraak2005-08-09
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3937 WWB-VV + 05/3918 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening. De gedraging van verzoeker is terecht gekwalificeerd als het niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen van regulier werk. Opgelegde maatregel.


Uitspraak

05/3937 WWB-VV + 05/3918 WWB U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP in de hoofdzaak, als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 14 juni 2005, reg.nr. 05/1635 WWB-VV en 05/1636 WWB. Verzoeker heeft tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Partijen hebben nadere stukken ingezonden. Het verzoek is, gevoegd met het verzoek met reg.nr. 05/3012 NABW-VV, behandeld ter zitting van 18 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door F. de Bruijn, werkzaam bij de gemeente Tilburg. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt thans afzonderlijk uitspraak gedaan. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker bij brief van 19 juli 2005 aan de Raad verzocht om wraking van mr. Th.C. van Sloten als voorzieningenrechter inzake het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met reg.nr. 05/3937 WWB-VV. Verzoeker is inzake het wrakingsverzoek gehoord ter zitting van de Raad van 26 juli 2005. Bij beslissing van 29 juli 2005 heeft de Raad het verzoek om wraking afgewezen. II. MOTIVERING Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het bepaalde in artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:86 van de Awb houdt met betrekking tot het hoger beroep voorts in dat de voorzieningenrechter van de Raad, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende feiten. Verzoeker ontvangt sinds november 1993 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 26 november 2004 heeft gedaagde met toepassing van artikel 5, tweede en vijfde lid, van de Afstem- mingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Tilburg (hierna: Afstemmingsverordening) de uitkering van verzoeker met ingang van 1 december 2004 voor onbepaalde duur verlaagd met 40% van de bijstandsnorm. Daaraan heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat verzoeker in strijd met de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB voor de vierde keer binnen twaalf maanden de inschakeling naar arbeid heeft verstoord. Bij besluit van 20 januari 2005 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2004 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft verzoeker vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 17 februari 2005 in verband met zijn activiteiten richting de arbeidsmarkt. Bij brief van 18 februari 2005 heeft gedaagde aan verzoeker de tijdens dit gesprek gemaakte afspraken schriftelijk bevestigd en in een werkpolis neergelegd. Hieruit blijkt onder meer dat in verband met een vacature voor verzoeker een afspraak is gemaakt voor 18 februari 2005 bij Tempo Team Werknet (hierna: Tempo Team). Verzoeker heeft bij brief van 18 februari 2005 een klacht ingediend bij gedaagde over de gang van zaken tijdens het gesprek op 17 februari 2005. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat door zijn consulente en een collega [naam collega], die het tweede deel van het gesprek heeft bijgewoond, jegens hem beledigende en kleinerende opmerkingen zijn gemaakt. Hij heeft daarop het gesprek voortijdig verlaten. Aangezien verzoeker niet op de afspraak van 18 februari 2005 bij Tempo Team is verschenen, heeft gedaagde bij besluit van 24 februari 2005 met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Afstemmingsverordening de uitkering van verzoeker met ingang van 1 maart 2005 gedurende één maand met 100% verlaagd op de grond dat verzoeker een betaalde baan heeft geweigerd. Tevens heeft gedaagde de bij besluit van 26 november 2004 opgelegde maatregel van 40% voor onbepaalde duur gehandhaafd op de grond dat verzoeker in de afgelopen drie maanden geen gedragsverbetering heeft laten zien en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Bij brief van 28 februari 2005 heeft de klachtencoördinator van gedaagde aangegeven dat de klacht van verzoeker niet te verifiëren is en dat geen onbehoorlijke gedragingen van de betrokken medewerkers kunnen worden vastgesteld. Bij besluit van 14 april 2005 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 24 februari 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 april 2005 ongegrond verklaard en het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb afgewezen. Bij uitspraak van dezelfde datum, reg.nr. 05/502 WWB, heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent griffierecht - het beroep tegen het besluit van 20 januari 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 26 november 2004 herroepen, bepaald dat verzoeker met ingang van 1 december 2004 recht heeft op een volledige uitkering op grond van de WWB, berekend naar de voor verzoeker geldende norm en bepaald dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt. Daarbij heeft de rechtbank gedaagde veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoeker. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij aangevoerd dat tijdens het gesprek van 17 februari 2005 geen afspraak is gemaakt met Tempo Team, zodat hem niet verweten kan worden dat hij daar niet is komen opdagen. Verder heeft de rechtbank hem bij uitspraak van 14 juni 2005 in het gelijk gesteld inzake de maatregel van 40% voor onbepaalde duur, zodat deze maatregel ook niet kan worden voortgezet. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. Ten aanzien van de voortzetting van de maatregel van 40% voor onbepaalde duur Met hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank van 14 juni 2005, reg.nr. 05/502 WWB, waarbij de maatregel van 40% voor onbepaalde duur is herroepen, is eveneens de grondslag aan de voortzetting van deze maatregel komen te ontvallen. Dit betekent dat achteraf bezien voor het voortzetten van de maatregel door gedaagde geen plaats meer was. Aan de in dit verband aangevoerde grieven van verzoeker inzake de aard en de omvang van zijn sollicitatie-activiteiten, komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe. Nu de voorzieningenrechter van de rechtbank dit niet heeft onderkend, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De voorzieningenrechter zal - doende hetgeen de voorzieningenrechter van de rechtbank had behoren te doen - het beroep gegrond verklaren, het besluit van 14 april 2005, voorzover het de voortzetting van de maatregel van 40% voor onbepaalde duur betreft, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb vernietigen, en bepalen dat gedaagde met inachtneming van deze uitspraak in zoverre een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 24 februari 2004. Ten aanzien van de maatregel van 100% gedurende een maand In artikel 9, eerste lid, van de WWB is - voorzover hier van belang - bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB - voorzover hier van belang - verlaagt het college van burgemeester en wethouders de bijstand overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde verordening indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging kan worden afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De door de gemeenteraad van Tilburg vastgestelde Afstemmingsverordening is op 1 juli 2004 in werking getreden. In artikel 4 van de Afstemmingsverordening worden de gedragingen met betrekking tot het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van werk onderscheiden in een vijftal nader genoemde gedragingen. In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Afstemmingsverordening is bepaald dat de maatregel behorend bij de gedraging het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van regulier werk wordt vastgesteld op minimaal 80 en maximaal 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat op verzoeker ten tijde in geding de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB van toepassing waren. Verder staat vast dat verzoeker niet is verschenen op de afspraak van 18 februari 2005 bij Tempo Team en daarmee regulier werk heeft misgelopen. Partijen verschillen van mening over het verloop van het gesprek op 17 februari 2005 en over de vraag of tijdens dat gesprek een afspraak met Tempo Team is gemaakt. De voorzieningenrechter is met de voorzieningenrechter van de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om niet uit te gaan van de toedracht van het gesprek op 17 februari 2005, zoals die door de consulente in haar rapport is beschreven. In de rapportage heronderzoek WWB van 24 februari 2005 is een gedetailleerde gespreksverslag van 17 februari 2005 opgenomen. Uit dit gespreksverslag blijkt dat de consulente haar collega [naam collega] bij het gesprek heeft uitgenodigd, omdat verzoeker heeft aangegeven graag te willen werken, maar dat zijn activiteiten nooit tot werk hebben geleid. [naam collega] is werkzaam bij de [naam unit] van gedaagde, welke unit gericht is op arbeidsinschakeling. Tijdens het gesprek is telefonisch contact opgenomen met Tempo Team, welk telefoongesprek via de speaker voor verzoeker was te volgen. Tempo Team heeft verzoeker tijdens dit gesprek een concreet werkaanbod gedaan, waarbij onder meer gesproken is over het type werk, de werkgever en de aard van het contract. De voorzieningenrechter ziet de weergave in de rapportage van gedaagde ook bevestigd in de reactie van [J.] van Tempo Team tijdens het bezoek van verzoeker op 23 februari 2005. Deze reactie komt overeen met de lezing van gedaagde dat met Tempo Team afspraken zijn gemaakt over de werkinschakeling van verzoeker. De grief van verzoeker dat tijdens het gesprek van 17 februari 2005 geen afspraak met Tempo Team zou zijn gemaakt, komt gelet op het voorgaande dan ook niet aannemelijk voor. De reactie op de klacht van verzoeker inzake de bejegening van zijn consulente en [naam collega] geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel. Gedaagde heeft de gedraging van verzoeker terecht gekwalificeerd als het niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen van regulier werk. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder e, in verbinding met artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Afstemmingsverordening was gedaagde dan ook gehouden een verlaging van 80 tot 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand toe te passen. Uit de toelichting bij artikel 5 van de Afstemmingsverordening volgt dat deze bepaling de mogelijkheid biedt om maatwerk te leveren. De vraag of gedaagde op goede gronden heeft besloten een maatregel van 100% voor de duur van een maand op te leggen, beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit de gedingstukken blijkt dat verzoeker reeds lange tijd werkloos is en dat ter bevordering van zijn uitstroommogelijkheden inmiddels verschillende trajecten door gedaagde zijn aangeboden. Verder moet worden vastgesteld dat verzoeker hiermee in een negatieve houding ten aanzien van de daadwerkelijke inschakeling in het arbeidsproces heeft volhard, in aanmerking genomen dat gedaagde hem reeds verschillende maatregelen heeft opgelegd. De voorzieningenrechter ziet ten slotte geen grond om aan te nemen dat de gedragingen verzoeker niet zouden kunnen worden verweten. In dit kader onderschrijft de voorzieningenrechter het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank. Slotoverwegingen Gelet op het voorgaande is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De kosten worden begroot op € 6,50 in beroep voor gemaakte reiskosten. In de vergoeding van de reiskosten in hoger beroep is reeds voorzien met de uitspraak van de Raad in geding nummer 05/3012 NABW-VV en 05/2833 NABW. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Recht doende: In de hoofdzaak: Vernietigt de aangevallen uitspraak, Verklaart het beroep gegrond, Vernietigt het besluit van 14 april 2005, voorzover het de voorzetting van de maatregel van 40% voor onbepaalde tijd betreft, Bepaalt dat gedaagde in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 6,50 te betalen door de gemeente Tilburg, Bepaalt dat de gemeente Tilburg aan verzoeker het betaalde griffierecht van in totaal € 206,-- vergoedt. Op het verzoek om voorlopige voorziening: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af. Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) P.C. de Wit.