Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1234

Datum uitspraak2005-08-09
Datum gepubliceerd2005-08-22
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6491 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag bijzondere bijstand in proceskosten afgewezen. Geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in bijstandswet.


Uitspraak

03/6491 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 december 2003, reg.nr. 02/2415. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 2 augustus 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.H.H. van Opstal, werkzaam bij de gemeente Zaltbommel. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij besluit van 16 september 2002 heeft gedaagde de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand in proceskosten ten bedrage van € 1.429,41 afgewezen op de grond dat niet is gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten in de zin van artikel 39 van de Algemene bijstandswet (Abw). Bij besluit van 6 november 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2002 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 november 2002 - met een bepaling omtrent griffierecht - gegrond verklaard, het besluit van 6 november 2002 wegens een onjuiste wettelijke grondslag vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 6 november 2002 in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen (waarbij appellant als eiser is aangeduid): “Uit de gedingstukken blijkt dat eiser jegens de gemeente Zaltbommel een vordering heeft ingesteld tot betaling van f 50.000,-- wegens onrechtmatig handelen jegens eiser, bestaande uit het lichtvaardig doen van aangifte van valsheid in geschrifte. De rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 8 augustus 2002 eiser zijn vordering ontzegd met veroordeling van eiser in de proceskosten van de gemeente Zaltbommel ten bedrage van € 1.429,41. De rechtbank overweegt dat deze veroordeling geen ander gevolg heeft dan dat er voor eiser een verplichting is ontstaan tot het betalen van een geldsom aan een derde, hetgeen als een schuldenlast als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Abw is aan te merken (zie CRvB 4 juni 2002, JABW 2002/151). Gelet op artikel 15, eerste lid, van de Abw kunnen deze schulden niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt. De rechtbank is verder niet gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Abw.”. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voorzover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 6 november 2002 in stand zijn gelaten. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellant blijkens de gedingstukken ten tijde van het ontstaan van de schuld algemene bijstand ontving ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan zodat appellant ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Abw ten tijde hier van belang niet geacht werd te verkeren in omstandigheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw. In hetgeen overigens door appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten. Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) S.W.H. Peeters.