
Jurisprudentie
AU1291
Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/18942
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/18942
Statusgepubliceerd
Indicatie
Mvv-vereiste / driejarenbeleid / hardheidsclausule.
Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat het niet mogelijk is een mvv aan te vragen voor het door haar gewenste verblijfsdoel en dat dientengevolge het mvv-vereiste niet kan worden tegengeworpen. Het komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor dat bij een aanvraag als de onderhavige eerst wordt beoordeeld of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van het beleid en pas als dit het geval is vrijstelling wordt verleend van het mvv-vereiste. In het onderhavige geval staat vast dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van het driejarenbeleid. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder reeds vanwege de aard van de gevraagde beperking het mvv-vereiste niet zou mogen tegenwerpen, nu dit voor aanvragen van een verblijfsvergunning regulier niet uit het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 volgt. In dit verband wordt verwezen naar de Afdelingsuitspraak 200410518/1 van 18 april 2005 waarin is geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel voortgezet verblijf, zonder dat op het moment van indiening sprake was van rechtmatig verblijf, niet meebrengt dat de vreemdeling niet hoeft te voldoen aan het vereiste dat over een geldige mvv wordt beschikt. Bezwaar ongegrond, afwijzing verzoek.
Uitspraak
Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 05/18942 BEPTDN
Inzake : A, verzoekster, V-nummer 200.702.4549, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. J.P.H. Thissen, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A. van Blankenstein, advocaat te Den Haag.
I. PROCESVERLOOP
1. Verzoekster, geboren op [...] 1978, bezit de Angolese nationaliteit. Zij verblijft sedert 11 mei 1999 als vreemdeling in Nederland. Bij schrijven van 3 maart 2004 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking ‘tijdsverloop in de asielprocedure’.
Deze aanvraag is door verweerder op 27 juli 2004 buiten behandeling gesteld. Verzoekster heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 19 januari 2005 is aan verzoekster medegedeeld dat de beschikking van 27 juli 2004 is ingetrokken en dat opnieuw zal worden beslist op de aanvraag.
Bij beschikking van 14 april 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
In het in bezwaar bestreden besluit is vermeld dat de werking van het besluit niet wordt opgeschort gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is.
2. Bij schrijven van 26 april 2005 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 juli 2005. Verzoekster is niet ter zitting verschenen en heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.
2. Niet in geschil is dat in het voorliggende geval het indienen van het bezwaarschrift geen schorsende werking heeft.
3. Verzoekster stelt dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel tijdsverloop in de asielprocedure.
Voorts heeft zij aangevoerd dat zij geen opvang heeft in het land van herkomst. Daarnaast is feitelijke terugkeer onmogelijk omdat zij nooit over een paspoort heeft beschikt en niet over een laissez-passer zal kunnen beschikken.
Ook voert verzoekster aan dat zij in Angola als jonge vrouw met kind in een zeer bedreigende positie zal komen te verkeren. Ter adstructie hiervan heeft verzoekster een stuk overgelegd over het asielbeleid met betrekking tot Angola.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven. Verweerder heeft primair als afwijzingsgrond gehanteerd het niet betalen van de leges. Subsidiair is aan verzoekster het mvv-vereiste tegengeworpen. In dit verband heeft verweerder overwogen dat niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 (de hardheidsclausule).
5. Verzoekster heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat voor de aanvraag van een verblijfsvergunning die ambtshalve verleend kan worden, geen leges behoeven te worden betaald.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit argument geen doel treft. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is de vreemdeling, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.
Blijkens B1/4.1.2.2 Vc 2000 zijn vreemdelingen aan wie ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend (onder andere onder een beperking verband houdend met verblijf op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag), in het algemeen geen leges verschuldigd. Zij hebben immers geen aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier ingediend, maar een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, voor de afdoening waarvan geen leges zijn verschuldigd.
Indien zij toch een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder een van de hier bedoelde beperkingen, worden leges geheven ter afdoening van die aanvraag.
6. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 16 Vw 2000 de afwijzingsgronden limitatief opsomt. Het niet betalen van de leges is daaronder niet begrepen. Artikel 14 Vw 2000 biedt niet zelfstandig een bevoegdheid om, naast de in artikel 16 Vw 2000 genoemde gronden, een aanvraag om andere redenen af te wijzen. Artikel 24 Vw 2000 geeft evenmin een bevoegdheid tot afwijzing vanwege het niet betalen van de leges. Verweerder was derhalve niet bevoegd om de aanvraag op deze grond af te wijzen.
Onverlet blijft dat verweerder wel bevoegd is de aanvraag op (een van) de in artikel 16 Vw 2000 genoemde gronden af te wijzen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
7. De weigering van verweerder om in een bepaald geval toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 zal de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten (vergelijk uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 9 december 2003, JV 2004, 63).
Niet gebleken is dat in het onderhavige geval, waarin de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 van toepassing is.
8. Ingevolge artikel 14, lid 2, Vw 2000, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden.
Artikel 3.4, lid 1, onder x Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vermeldt dat de in artikel 14, lid 2, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband kunnen houden met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag. Blijkens artikel 3.6 Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 indien na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag ambtshalve worden verleend.
Het beleid met betrekking tot verlening van vorenbedoelde verblijfsvergunning, het zgn. driejarenbeleid, is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), hoofdstuk C2/9.
De wijze waarop de driejaren termijn wordt berekend is weergegeven in C2/9.4 Vw 2000.
Het driejarenbeleid wordt toegepast indien onder meer aan de navolgende voorwaarden is voldaan:
1. op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, dan wel de aanvraag tot een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw 2000, is drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk beslist;
2. de vreemdeling heeft gedurende deze periode rechtmatig verblijf gehad op grond van artikel 8 onder f, g of h, Vw 2000, in afwachting van de beslissing op het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van deze aanvraag;
9. De voorzieningenrechter onderschrijft verweerders standpunt dat er geen aanleiding bestaat om aan verzoekster een verblijfsvergunning regulier op grond van het driejarenbeleid te verlenen.
Hieraan ligt het volgende ten grondslag.
Verzoekster heeft op 1 mei 1999 een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan, waarop bij besluit van 30 mei 2000 afwijzend is beslist door verweerder. Daarnaast heeft verweerder bij brief van 31 juli 2001 aan verzoekster medegedeeld dat het aan haar verleende uitstel van vertrek met ingang van 1 juni 2001 is opgeheven.
Verzoekster heeft tegen deze besluiten respectievelijk op 29 juni 2000 en 21 augustus 2001 bezwaarschriften ingediend en heeft daarbij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De bezwaarschriften zijn bij beschikking van 29 januari 2002 kennelijk ongegrond verklaard. Hierin is vermeld dat het verblijf van verzoekster tijdens de behandeling van het bezwaarschrift van 29 juni 2000 wordt aangemerkt als rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 Vw 2000. Voorts is vermeld dat verzoekster de behandeling van een tegen deze beschikking ingediend beroepschrift niet in Nederland mag afwachten.
Bij uitspraak van 22 januari 2003 van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen (AWB 02/14687), is het door verzoekster ingediende beroepschrift ongegrond verklaard. Voorts is bij uitspraak van diezelfde datum (AWB 01/40746) het aan het beroep connexe verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Gelet op het vorenstaande is het relevant tijdsverloop met de beschikking op bezwaar van 29 januari 2002 gestuit en heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in de onderhavige procedure geen sprake is van drie jaren relevant tijdsverloop als bedoeld in het door verweerder gevoerde beleid, zodat verzoekster aan dit beleid geen aanspraken kan ontlenen.
10. Ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat het niet mogelijk is een mvv aan te vragen voor het door haar gewenste verblijfsdoel en dat dientengevolge het mvv-vereiste niet kan worden tegengeworpen.
Het komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor dat bij een aanvraag als de onderhavige eerst wordt beoordeeld of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van het beleid en pas als dit het geval is vrijstelling wordt verleend van het mvv-vereiste.
In het onderhavige geval staat vast dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van het driejarenbeleid. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder reeds vanwege de aard van de gevraagde beperking het mvv-vereiste niet zou mogen tegenwerpen, nu dit voor aanvragen van een verblijfsvergunning regulier niet uit het systeem van de Vreemdelingenwet 2000 volgt. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 april 2005 (nummer 200410518/1), waarin is geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier met als doel voortgezet verblijf, zonder dat op het moment van indiening sprake was van rechtmatig verblijf, niet meebrengt dat de vreemdeling niet hoeft te voldoen aan het vereiste dat over een geldige mvv wordt beschikt.
11. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om in dit geval de hardheidsclausule toe te passen. Geen van de door verzoekster naar voren gebrachte argumenten is van zodanig gewicht dat de beslissing van verweerder niet in stand zou kunnen blijven.
Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder er in het verweerschrift terecht op heeft gewezen dat van verzoekster verwacht kan worden dat zij naar Angola terugkeert om een mvv aan te vragen. Daarbij is, mede gelet op haar leeftijd, niet van belang of verzoekster op opvang van familieleden zal kunnen rekenen.
Nu niet gebleken is dat verzoekster concrete stappen heeft ondernomen om in het bezit te komen van reisdocumenten, is geen sprake van zodanige uitzonderlijke omstandigheden, dat verweerder zich in verband daarmee niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van verzoekster kan worden verlangd dat zij aan het mvv-vereiste voldoet.
Voor zover verzoekster zich er op beroept dat haar het ontbreken van een geldige mvv niet valt tegen te werpen omdat zij in haar land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), faalt dit beroep. Asielgerelateerde gronden staan in de onderhavige procedure niet ter beoordeling (vergelijk uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 3 december 2003, JV 2004, 50).
12. Gelet op het vorenstaande zal de behandeling van het bezwaarschrift tot geen andere slotsom kunnen leiden dan dat de afwijzingsgrond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 aan inwilliging van de aanvraag in de weg staat.
Derhalve bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar, wordt het bezwaar met toepassing van artikel 78 Vw 2000, ongegrond verklaard.
13. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. wijst het verzoek af;
2. verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.T. Paulides en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005, in tegenwoordigheid van mr. drs. I. Goud, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat ingevolge artikel 84 Vw 2000 geen hoger beroep open.
afschrift verzonden op: