Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1302

Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-08-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/01319
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting Een directeur-aandeelhouder is, anders dan voor de omzetbelasting, voor de heffing van de inkomstenbelasting niet gelijk te stellen aan een ondernemer, zodat hij geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tiende enkelvoudige belastingkamer nummer 04/01319/inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z verweerder : de Inspecteur te P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 aanslagnummer : 0.H.16 mondelinge behandeling : 13 juli 2005 te Arnhem Waarbij verschenen : de Inspecteur Waarbij niet verschenen : belanghebbende, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen gronden: 1. Belanghebbende is in het onderhavige jaar (2001) directeur-enig aandeelhouder van X Holding B.V. 2. Zowel bij het vaststellen van de aanslag als bij het doen van de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes aanspraak op toepassing van de zelfstandigenaftrek afgewezen. 3. Nu belanghebbende voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) niet voldoet aan de criteria van het daarin omschreven ondernemersbegrip (artikel 3.4) heeft de Inspecteur (in zoverre) terecht geconcludeerd dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76 van de Wet. 4. Voor zover belanghebbende zich beroept op het – kennelijk in internationale verdragen opgenomen (artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM in verbinding met artikel 1 van het eerste Protocol bij dat verdrag) – gelijkheidsbeginsel, faalt dat beroep evenzeer. 5. De fiscale – en civielrechtelijke positie van degenen die – zoals belanghebbende – inkomen uit aanmerkelijk belang en loon genieten, is immers zo verschillend van die van de ondernemers die winst uit onderneming genieten, dat niet gezegd kan worden dat hier – voor de toepassing van de Wet – sprake is van gelijke gevallen. 6. De omstandigheid dat een directeur-aandeelhouder voor de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 – in het licht van de zogenoemde Zesde richtlijn – onder omstandigheden als ondernemer in de zin van artikel 7 van die wet moet worden aangemerkt (HR 26 april 2002, nr. 35 775, BNB 2002/275), doet hieraan niet af. De wetgever is niet gehouden om in verschillende wetten eenzelfde ondernemersbegrip te hanteren. 7. Ook hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet niet af aan de conclusie dat de Inspecteur in dezen terecht de zelfstandigenaftrek niet heeft toegepast. 8. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. beslissing: Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan op 27 juli 2005 door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (S.R.M. Dekker) (R. den Ouden) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 augustus 2005. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.