Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1333

Datum uitspraak2005-08-19
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRekestnummer 0500187
Statusgepubliceerd


Indicatie

[geïntimeerde] is als vader van de minderjarige [betrokkene] op grond van het bepaalde in artikel 1:392 lid 1 BW gehouden bij te dragen in de kosten van haar verzorging en opvoeding en op hem kan dan ook, op de voet van het bepaalde in artikel 93 Abw, tot de grens van zijn onderhoudsplicht verhaal worden gezocht voor de kosten van bijstand die (mede) worden gemaakt ten behoeve van voornoemde minderjarige.


Uitspraak

Beschikking d.d. 19 augustus 2005 Rekestnummer 0500187 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Beschikking in de zaak van de gemeente Hoogezand-Sappemeer, zetelend te Hoogezand, appellante, hierna te noemen: de gemeente, gemachtigde mw N. Assmann, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, hierna te noemen: [geïntimeerde]. niet verschenen. Het geding in eerste aanleg Bij beschikking van 23 maart 2005 heeft de rechtbank te Groningen afgewezen het verzoek van de gemeente om -kort gezegd- de door [geïntimeerde] aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage -terzake van de mede ten behoeve van zijn dochter [betrokkene] gemaakte kosten van bijstand- te bepalen op Euro 610,- per maand met ingang van 7 april 2004 en op Euro 616,17 per maand met ingang van 1 januari 2005. Het geding in hoger beroep Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 25 april 2005, heeft de gemeente verzocht de beschikking van 23 maart 2005 te vernietigen en opnieuw beslissende haar inleidend verzoekschrift alsnog toe te wijzen althans een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren. [geïntimeerde] heeft geen verweerschrift ingediend en heeft evenmin ter zitting mondeling verweer gevoerd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken van het geding. Ter zitting van 28 juli 2005 is de zaak behandeld. De beoordeling 1. Uit de affectieve relatie van [de moeder] en [geïntimeerde] is op [geboortedatum] geboren [betrokkene]. [geïntimeerde] heeft [betrokkene] op [datum van erkenning] erkend en deze erkenning is op 28 december 2001 als latere vermelding aan de akte van geboorte van [betrokkene] toegevoegd. Bij deze erkenning is gekozen voor de geslachtsnaam [van geïntimeerde]. 2. De gemeente verstrekt met ingang van 16 februari 2004 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna ook Wwb) aan [de moeder] naar de norm voor een alleenstaande ouder. Deze uitkering wordt mede verstrekt ten behoeve van voornoemde minderjarige [betrokkene]. 3. [geïntimeerde] is als vader van [betrokkene] op grond van artikel 1:392 lid 1 BW onderhoudsplichtig jegens haar. 4. De gemeente heeft [geïntimeerde] bij brief van 6 april 2004 op de hoogte gesteld van de bijstandsverlening aan [de moeder] en [betrokkene], de dochter van [de moeder] en [geïntimeerde], van de wettelijke onderhoudsplicht van [geïntimeerde] jegens beiden en van het voornemen van de gemeente de kosten van bijstand op [geïntimeerde] te verhalen. De gemeente heeft [geïntimeerde] bij deze brief verzocht informatie te verstrekken omtrent zijn inkomen en lasten door middel van het invullen en het, na ondertekening, retourneren van een inlichtingenformulier met de nodige bewijsstukken. 5. Bij het uitblijven van een reactie van [geïntimeerde] heeft de gemeente bij brief van 6 mei 2004 haar verzoek tot het verstrekken van inlichtingen herhaald en [geïntimeerde] nogmaals de gelegenheid geboden tot retournering van het vragenformulier met de bijbehorende bewijsstukken, en wel binnen een week na 6 mei 2004. 6. [geïntimeerde] heeft ook op dit herhaalde verzoek het inlichtingenformulier niet ingevuld en ondertekend teruggezonden en heeft evenmin anderszins de verzochte financiële gegevens verstrekt. 7. De gemeente heeft vervolgens bij beschikking van 28 mei 2004 het door [geïntimeerde] aan de gemeente te betalen verhaalsbedrag ambtshalve vastgesteld op Euro 1.250,- per maand zijnde de volledige door de gemeente gemaakte (en te maken) bruto kosten van bijstand ten behoeve van [de moeder] en [betrokkene], de dochter van [geïntimeerde] en [de moeder]. De gemeente heeft hierbij aangegeven dat [geïntimeerde], indien hij bedenkingen heeft tegen de aldus vastgestelde bijdrage, zijn reactie hierop binnen een termijn van zes weken kenbaar kan maken aan de gemeente. 8. Bij brief van 24 september 2004 heeft de gemeente [geïntimeerde] bericht dat zijn onderhoudsplicht beperkt is tot zijn dochter [betrokkene] (en zich niet mede uitstrekt jegens zijn voormalige partner [de moeder], zoals de gemeente eerder stelde) en dat om die reden de door hem aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage ambtshalve is vastgesteld op een bedrag van Euro 610,- per maand zijnde de behoefte van [betrokkene]. De gemeente heeft hierbij medegedeeld deze behoefte, bij gebreke van de financiële gegevens van [geïntimeerde], te hebben vastgesteld aan de hand van de zogeheten Nibud-tabel 'eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen' op basis van een door de gemeente aangenomen netto inkomen van [geïntimeerde] van Euro 3.500,- per maand. 9. Bij brief van 24 september 2004 heeft de gemeente [geïntimeerde] voorts verzocht met ingang van 1 oktober 2004 het maandbedrag ad Euro 610,- per maand aan de gemeente te betalen alsmede een betaling van Euro 250,- per maand te verrichten op de achterstand over de periode van 7 april 2004 tot 1 oktober 2004 ten bedrage van Euro 3.538,-. De gemeente heeft in voornoemd verhaalsbesluit tot slot medegedeeld dat zij, bij het uitblijven van de verzochte betaling, een gerechtelijke procedure zal starten waarin zij de rechter zal verzoeken de verhaalsbijdrage vast te stellen. 10. Omdat [geïntimeerde] niet over is gegaan tot betaling, heeft de gemeente bij brief van 2 november 2004 haar verzoek tot vrijwillige betaling herhaald en wederom aangegeven dat bij het uitblijven van (verdere) betaling zal worden overgegaan tot verhaal in rechte. 11. [geïntimeerde] is ook naar aanleiding van deze laatste aanmaning en aankondiging tot het entameren van een procedure bij het uitblijven van vrijwillige betaling, niet overgegaan tot betaling. Hij heeft evenmin (alsnog) voornoemd inlichtingenformulier aan de gemeente toegezonden dan wel de verzochte financiële gegevens op andere wijze verstrekt. 12. De gemeente heeft [geïntimeerde] bij brief van 9 december 2004 op de hoogte gesteld van de verhoging van de eerder (ambtshalve) vastgestelde verhaalsbijdrage van Euro 610,- per maand met de wettelijke indexering van 1,1% per 1 januari 2005, neerkomende op een door [geïntimeerde] te betalen verhaalsbijdrage van Euro 616,71 per maand per 1 januari 2005. 13. Bij het uitblijven van vrijwillige betaling heeft de gemeente zich vervolgens op 7 januari 2005 gewend tot de rechtbank te Groningen met het verzoek -zakelijk weergegeven- de door [geïntimeerde] aan de gemeente te betalen bijdrage -ter zake de mede ten behoeve van zijn dochter [betrokkene] gemaakte kosten van bijstand- te bepalen op Euro 610,- per maand met ingang van 7 april 2004 en op Euro 616,17 per maand met ingang van 1 januari 2005 (als gevolg van de wettelijke indexering per die datum). de beroepen beschikking 14. De rechtbank heeft het inleidend verzoek afgewezen nu de gemeente -bij gebreke van voldoende financiële gegevens van [geïntimeerde] omtrent in het bijzonder zijn werkelijke inkomen- het verhaalsbedrag heeft vastgesteld op de maximale behoeftenorm voor een kind van de leeftijd van [betrokkene] op basis van de tabel 'eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen'. De rechtbank overweegt thans van oordeel te zijn dat ook in gevallen waarin in strijd met de informatieplicht geen dan wel onvoldoende gegevens zijn verstrekt, dit uitgangspunt de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan althans niet in die gevallen waarin dit uitgangspunt op basis van de wel beschikbare gegevens zo weinig realistisch is dat daar in redelijkheid niet van uit mag gaan. Bovendien leidt dit uitgangspunt tot sterke onevenredigheid tussen de verstrekte bijstand en het verhaalsbedrag. De rechtbank geeft -als richtlijn aan de gemeente- voorts aan dat ervan kan worden uitgegaan dat iemand in staat moet worden geacht ten minste het wettelijk minimumloon te verdienen en dat een vaststelling van een verhaalsbijdrage -bij gebreke van voldoende financiële gegevens van de onderhoudsplichtige- op basis van dat verdienvermogen de redelijkheidstoets kan doorstaan. Indien de gemeente een hogere verhaalsbijdrage vastgesteld wenst te zien, dient de gemeente -aldus de rechtbank- deze hogere bijdrage aan de hand van een voldoende aannemelijk verhaal met betrekking tot een hoger inkomen te onderbouwen. het beroepschrift 15. De gemeente heeft in hoger beroep aangegeven dat [geïntimeerde] verplicht is om, desgevraagd, de door de gemeente verlangde financiële gegevens betreffende zijn inkomsten en uitgaven te verstrekken teneinde de gemeente in staat te stellen aan de hand van die gegevens een berekening te maken van de behoefte en de draagkracht teneinde een verhaalsbijdrage te kunnen bepalen. [geïntimeerde] heeft evenwel, ondanks daartoe strekkend herhaald verzoek, geen informatie verstrekt waardoor de gemeente genoodzaakt was om ambtshalve een verhaalsbijdrage vast te stellen. De gemeente stelt dat een en ander in de risicosfeer van [geïntimeerde] ligt en dat [geïntimeerde] thans dient te stellen en te bewijzen dat zijn inkomen en zijn draagkracht de door de gemeente ambtshalve vastgestelde verhaalsbijdrage niet rechtvaardigt. De overwegingen 16. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsontwerp van 18 maart 2004, strekkende tot wijziging van het stelsel van kinderalimentatie (Wet herziening kinderalimentatiestelsel nr. 29 480) is in de (grotendeels) op 1 januari 2004 inwerking getreden Wet werk en bijstand in de artikelen 56, 61 en 62 reeds een nieuw stelsel neergelegd waarin de ouder die bijstand ontvangt verantwoordelijk wordt voor het verkrijgen van een kinderbijdrage van de andere onderhoudsplichtige ouder en nog slechts een (zeer) beperkte mogelijkheid tot verhaal voor de gemeente is opgenomen. Deze artikelen zullen eerst in werking treden na -en tegelijk met- invoering van het beoogde nieuwe stelsel van kinderalimentatie. 17. Ingevolge het bepaalde in artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, kunnen, tot het tijdstip waarop voornoemde artikelen 56, 61 en 62 van de Wwb in werking zijn getreden, de kosten van bijstand door de gemeente (nog) worden verhaald in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92 tweede en derde lid tot en met 105 en 141 van de Algemene bijstandswet (hierna Abw) (zijnde -kort gezegd- de verhaalsbepalingen van de Abw). 18. Artikel 13 van de Invoeringswet Wwb brengt dan ook mee dat vooralsnog, voor zolang de nieuwe wetgeving betreffende kinderalimentatie nog niet in werking is getreden, de bevoegdheid van de gemeente tot verhaal van kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige ex-partner zoals deze op grond van bepalingen van de Abw in verbinding van met de onderhoudsverplichting(en) voortvloeiende uit boek 1 BW bestond, is gehandhaafd. 19. [geïntimeerde] is als vader van de minderjarige [betrokkene] op grond van het bepaalde in artikel 1:392 lid 1 BW gehouden bij te dragen in de kosten van haar verzorging en opvoeding en op hem kan dan ook, op de voet van het bepaalde in artikel 93 Abw, tot de grens van zijn onderhoudsplicht verhaal worden gezocht voor de kosten van bijstand die (mede) worden gemaakt ten behoeve van voornoemde minderjarige. 20. De grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in boek 1 BW wordt bepaald door enerzijds de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, te weten de minderjarige [betrokkene] voor wie de door de gemeente aan [de moeder] verleende bijstand mede strekt, en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder, te weten [geïntimeerde] op wie door de gemeente verhaal wordt gezocht. 21. Op grond van -het eveneens nog van toepassing zijnde- artikel 101 Abw is degene op wie verhaal wordt verzocht, verplicht desgevraagd aan burgemeester en wethouders de inlichtingen te verstrekken die voor verhaal ingevolge voornoemde verhaalsbepalingen van de Abw van belang zijn. Artikel 141 Abw, welk artikel eveneens nog van toepassing is, bepaalt voorts dat het niet voldoen aan deze verplichting een overtreding is welke kan worden bestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie. 22. Het hof merkt hierbij op dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in artikel 101 Abw met ingang van 1 januari 1999 een algemene informatieplicht is opgelegd aan degene op wie verhaal wordt gezocht om zowel de gemeenten als de rechterlijke macht helderheid te bieden voor wat betreft de verplichting om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van verhaal waardoor -de voordien met de stelplicht en bewijslast van de gemeente, als verzoekster, samenhangende- uitvoeringsproblemen voor wat betreft het achterhalen van gegevens worden voorkomen. 23. Het hof stelt in deze voorop dat [geïntimeerde] als onderhoudsplichtige op wie verhaal wordt gezocht voor de (mede) ten behoeve van zijn minderjarige dochter gemaakte en te maken kosten van bijstand, op grond van voornoemd artikel 101 Abw gehouden is tot het verstrekken van alle door de gemeente verzochte inlichtingen die voor verhaal van belang zijn. Deze verplichting strekt zich uit tot de door de gemeente middels het verstrekken van een inlichtingenformulier aan [geïntimeerde] verzochte informatie met betrekking tot diens inkomsten en uitgaven. Deze informatie is niet alleen nodig voor het opstellen van een berekening van de draagkracht van [geïntimeerde] overeenkomstig de daarvoor gebruikelijke normen maar ook, in het bijzonder voor wat betreft het inkomen, nodig voor het vaststellen van de behoefte van de minderjarige [betrokkene] aan de hand van de daarvoor gebruikelijk CBS Nibudtabel 'eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen'. Aan de hand van deze beide berekeningen (en zonodig aan de hoogte van de verleende bijstand) kan vervolgens de door [geïntimeerde] aan de gemeente (maximaal) te betalen verhaalsbijdrage worden vastgesteld. 24. Uit de in rechtsoverweging 4 tot en met 12 weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat [geïntimeerde] door de gemeente meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om -door het invullen, ondertekenen en retourneren van een zogeheten inlichtingenformulier- informatie te verstrekken met betrekking tot zijn inkomsten en uitgaven en dat hij geen van de verzochte, voor verhaal van belang zijnde, inlichtingen heeft verstrekt. 25. Naar het oordeel van het hof staat vast dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn uit artikel 101 Abw voortvloeiende verplichting tot het verstrekken van de door de gemeente verzochte informatie, zodat de gemeente niet de beschikking heeft gekregen over de door haar verzochte (financiële) gegevens en het aldus voor de gemeente niet mogelijk was om op basis daarvan, conform de daarvoor geldende (trema)normen, de behoefte van de minderjarige vast te stellen en een berekening van de draagkracht van [geïntimeerde] op te stellen, teneinde aldus de door [geïntimeerde] verschuldigde verhaalsbijdrage vast te stellen. 26. Voorts staat vast dat [geïntimeerde] in eerste aanleg geen verweerschrift heeft ingediend en dat hij evenmin aan de rechtbank kenbaar heeft gemaakt dat hij mondeling (op een alsdan door de rechtbank vast te stellen zittingsdatum) verweer wil voeren. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep evenmin een verweerschrift ingediend. Hij is in hoger beroep niet in persoon of vertegenwoordigd door een raadsman of gemachtigde op de behandeling ter zitting van 28 juli 2005 verschenen. 27. De voor het vaststellen van de behoefte en draagkracht noodzakelijke informatie c.q. financiële gegevens zijn door [geïntimeerde] dan ook niet in de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep verstrekt, zodat de gemeente (dan wel de rechter in eerste aanleg of in hoger beroep) evenmin op deze wijze (alsnog) de beschikking heeft gekregen over de voor het vaststellen van een verhaalsbijdrage (conform de gebruikelijke normen) noodzakelijke gegevens. 28. [geïntimeerde] heeft aldus in de onderhavige verhaalsprocedure de stelling van de gemeente dat de kosten en daarmee de behoefte van de minderjarige [betrokkene] tot 1 januari 2005 Euro 610,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2005 Euro 616,71 per maand, niet weersproken. [geïntimeerde] heeft evenmin weersproken de stelling van de gemeente dat hij voldoende draagkracht heeft om een dergelijke (kostendekkende) bijdrage te voldoen. Zowel de behoefte van de minderjarige [betrokkene] als de draagkracht van [geïntimeerde] staat daarmee vast. 29. Het vorenstaande leidt er toe dat het hof het verzoek van de gemeente om de door [geïntimeerde] aan de gemeente te betalen een verhaalsbijdrage vast te stellen op Euro 610,- per maand tot 1 januari 2005 en vanaf 1 januari 2005 op Euro 616,71 per maand, ook nu deze is gebaseerd op een door de gemeente in aanmerking genomen (fictief) inkomen van [geïntimeerde] van Euro 3.500,- netto per maand, zal toewijzen nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan het verzoek van de gemeente het hof onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het hof heeft hierbij mede de aard van de procedure, de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [betrokkene], in aanmerking genomen. 30. Het hof zal daarnaast -eveneens overeenkomstig het inleidend verzoek van de gemeente- de achterstand berekenen en deze achterstand over de periode van 7 april 2004 tot 1 september 2005 vaststellen op Euro 10.301,68 te weten (24/30 maand en 8 maanden x Euro 610,- per maand = ) Euro 5.368,- over de periode van 7 april 2004 tot 1 januari 2005 en (8 maanden x Euro 616,71 per maand =) Euro 4.933,68 over de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2005. Het hof zal voorts bepalen dat deze achterstand door [geïntimeerde] dient te worden voldaan met een (af)betaling van Euro 250,- per maand zolang de bijstandsverlening aan [de moeder] voortduurt en van Euro 500,- per maand met ingang van de beëindiging van deze bijstandsverlening. 31. Het hof merkt hierbij tot slot op dat uit de stukken van het dossier blijkt dat [geïntimeerde] door de gemeente alsmede door het gerechtshof telkenmale is aangeschreven op het adres waar hij volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (van de gemeente Groningen) woonde en dat uit het dossier geen aanwijzingen vallen te putten dat [geïntimeerde] feitelijk elders heeft verbleven. Integendeel, uit de door het hof retour ontvangen ontvangstbevestigingen leidt het hof af [geïntimeerde] de hem door het hof toegezonden stukken -een afschrift van het beroepschrift waarbij hem een termijn van zes weken voor het indienen van een verweerschrift is gegeven alsmede de oproeping voor de behandeling ter zitting- persoonlijk in ontvangst heeft genomen. * ten overvloede 32. Voorzover de rechtbank nog ten overvloede heeft overwogen -zakelijk weergegeven- dat een gemeentelijk verhaalsbeleid dat zou zijn gebaseerd op een verdienvermogen van de onderhoudsplichtige gelijk aan het wettelijk minimumloon (dat wil zeggen een berekening van de behoefte van de minderjarige en de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder aan de hand van het wettelijk minimumloon dan wel een bedrag door net boven) wél binnen de redelijkheidsgrenzen zou zijn gelegen, overweegt het hof, eveneens ten overvloede, het volgende. 33. Het door de rechtbank in de beroepen beschikking voorgestane (verhaals)beleid, zou er toe (kunnen) leiden dat degenen die meer dan het wettelijk minimumloon -in 2005 een bedrag van afgerond Euro 1.082,- netto per maand inclusief vakantiegeld voor een werknemer van 23 jaar of ouder- verdienen, voordeel hebben bij het niet voldoen aan de uit de wet voor hen voortvloeiende informatieplicht. Immers, het niet verstrekken van de verzochte inlichtingen zou bij diegenen die slechts onderhoudsplichtig zijn jegens een of meer minderjarige kinderen tot gevolg (kunnen) hebben dat de (fictieve) verhaalsbijdrage wordt vastgesteld op een lager bedrag dan het (werkelijke) bedrag dat zou zijn vastgesteld wanneer wél aan de informatieplicht zou zijn voldaan. 34. Naar het oordeel van het hof is een dergelijk (mogelijk) gevolg onaanvaardbaar. Het verschil tussen de vastgestelde fictieve verhaalsbijdrage ingeval niet en de werkelijke verhaalsbijdrage ingeval wél aan de informatie zou zijn voldaan, zou dan in feite ten laste van de gemeenschap(sgelden) blijven, hetgeen -mede gezien de aard en de strekking van de wettelijke verhaalsbepalingen- zeker niet de bedoeling van de wet(gever) zal zijn. De slotsom 35. Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw beslissen als na te melden. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beschikking waarvan beroep; en opnieuw beslissende: stelt het bedrag dat [geïntimeerde] aan de gemeente dient te voldoen -ten titel van verhaal van de door de gemeente (mede) ten behoeve van de minderjarige [betrokkene], geboren op [geboortedatum], dochter van [geïntimeerde] en [de moeder], gemaakte en te maken kosten van bijstand- vast op Euro 610,- per maand voor de periode van 7 april 2004 tot 1 januari 2005 en op Euro 616,71 per maand vanaf 1 januari 2005; veroordeelt [geïntimeerde] genoemd bedrag van Euro 616,71 per maand met ingang van 1 september 2005, telkens bij vooruitbetaling, aan de gemeente te voldoen; bepaalt het totaalbedrag van de achterstand in de betaling van de verhaalsbijdrage over de periode van 7 april 2004 tot 1 september 2005 op Euro 10.301,68 te verminderen met hetgeen [geïntimeerde] te dier zake reeds heeft voldaan; veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van het totaalbedrag, af te lossen in termijnen van Euro 250,- per maand vanaf 1 september 2005 voor zolang de bijstandsverlening aan [de moeder] voortduurt en in termijnen van Euro 500,- per maand na de beëindiging van de bijstandsverlening aan [de moeder]; bepaalt dat voornoemd totaalbedrag, verminderd met de daarop reeds betaalde termijnen, ineens kan worden ingevorderd ingeval [geïntimeerde] in gebreke blijft deze aflossingsbetalingen te voldoen; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs W.W.M. Boon, voorzitter, J.C. van Dijk en E.J. Postma, raden, en uitgesproken door mr B.J.J. Melssen, raadsheer, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw A. Bons als griffier ter bijzondere openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 19 augustus 2005.