Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1344

Datum uitspraak2005-08-18
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5816 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

WUV-gerechtigde. Herhaalde aanvraag om tegemoetkoming niet gedekte medische kosten afgewezen. Geen nieuwe of gewijzigde omstandigheden.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/5816 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiser], wonende te [woonplaats] (Israël), eiser, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 13 augustus 2004, kenmerk JZ/H70/2004/0529, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In een beroepschrift - met bijlagen - heeft eiser aangegeven waarom hij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarop een reactie - met bijlagen - gegeven. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 juli 2005. Eiser is, naar vooraf was medegedeeld, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Wolfert, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiser, geboren [in] 1939, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat zijn psychische klachten in verband staan met de door hem ondergane vervolging. In november 2000 heeft eiser bij verweerster een verzoek ingediend om toekenning van een voorziening in de niet gedekte medische kosten met betrekking tot zijn hartklachten. Bij besluit van 29 maart 2001 heeft verweerster dat verzoek afgewezen op de grond dat de gevraagde voorziening niet in verband staat met ziekten en gebreken die uit de vervolging voortvloeien. Blijkens het daaraan ten grondslag liggend medisch advies is in aanmerking genomen dat weliswaar in 1971 bij eiser een zogenoemde Left Bundle Branche Block (LBBB) is vastgesteld, maar dat sprake is van een zodanig lange klachtenvrije periode - tot 1999 - dat het niet aannemelijk is dat eisers huidige hypertensie en ischaemisch hartlijden, dat in maart 1999 tot een myocard infarct heeft geleid, in verband kan worden gebracht met de vervolging, maar eerder door andere - constitutioneel dan wel degeneratief bepaalde - oorzaken is ontstaan. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingesteld waardoor dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden. In februari 2003 heeft eiser, onder bijsluiting van verklaringen van zijn behandelend cardioloog professor Dan Tzivoni en dr. Harush opnieuw een verzoek ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een voorziening in de niet gedekte medische kosten met betrekking tot zijn hartklachten. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij sinds zijn jeugd aan hartklachten lijdt en dat deze zich rond 1970-1972 voor het eerst hebben geopenbaard. Ook heeft eiser aangegeven dat hij in 1999 en in 2001 is getroffen door een hartinfarct. Bij besluit van 14 april 2003, zoals na bezwaar bij het thans bestreden besluit gehandhaafd, heeft verweerster - voorzover hier van belang - de door eiser gevraagde voorziening afgewezen. In dat verband heeft verweerster geweigerd om terug te komen van haar eerder ingenomen standpunt dat de bij eiser aanwezige hartklachten en hypertensie met de vervolging geen verband houden onder de overweging dat eiser geen relevante nieuwe gegevens heeft aangebracht en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Eiser kan zich met dit oordeel van verweerster niet verenigen. Naar aanleiding van hetgeen hij daartoe in beroep heeft ingebracht, overweegt de Raad als volgt. Het hierboven genoemde verzoek van januari 2003 draagt het karakter van een verzoek om herziening van het door verweerster eerder genomen besluit van 29 maart 2001. Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen wil zeggen dat verweerster bij de beslissing op een verzoek om herziening een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dat brengt mee dat de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen. Daarbij staat bij een verzoek om herziening - anders dan in het geval van een eerste aanvraag - centraal de vraag of eiser bij zijn verzoek dan wel in bezwaar nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die eerder niet bekend waren en het eerdere besluit in zodanig nieuw licht plaatst dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden tot herziening over te gaan. De Raad stelt vast dat eiser bij het onderhavige herzieningsverzoek en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek geen nieuwe, zijn eigen gezondheidstoestand betreffende, medische gegevens heeft ingebracht waaruit nu wel een verband zou blijken tussen de bij eiser aanwezige hartklachten en de met zijn oorlogservaringen in verband gebrachte psychische klachten. De door eiser bij zijn verzoek om herziening meegezonden gegevens waren bij verweerster al bekend. Het door eiser - overigens pas in beroep - ingebrachte wetenschappelijke artikel van de (kinder)cardioloog, C. Mart MD, van maart 2004, kan voor de hier vereiste persoonlijke medische gegevens niet in de plaats worden gesteld, omdat het artikel slechts wetenschappelijke informatie van een algemeen karakter bevat en niet ziet op eisers specifieke persoonlijke medische situatie. De Raad ziet derhalve geen grond om verweerster gehouden te achten terug te komen van haar eerder ingenomen standpunt dat de bij eiser bestaande hartklachten met de door hem ondergane vervolging geen verband houdt. Het bestreden besluit kan mitsdien de boven omschreven door de Raad aan te leggen toetsing doorstaan. Dit betekent dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2005. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) J.P. Schieveen.