
Jurisprudentie
AU1366
Datum uitspraak2005-08-11
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7314 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/7314 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing erkenning als burgeroorlogsslachtoffer. Betrokkene heeft ten gevolge van het oorlogsgeweld geen psychisch letsel opgelopen leidende tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/7314 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 15 december 2004, kenmerk JZ/070/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) heeft eiseres uiteengezet waarom zij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop gereageerd bij schrijven van 6 juni 2005.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 juni 2005. Daar is eiseres, zoals vooraf bericht, niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in februari 2004 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair ertoe strekkende om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Deze aanvraag heeft eiseres gebaseerd op gezondheidsklachten die een gevolg zouden zijn van haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indiƫ.
Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 10 september 2004, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat eiseres weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten internering tijdens de zogenoemde Bersiap-periode in een kamp te Soerabaja - maar dat eiseres ten gevolge van het oorlogsgeweld geen psychisch letsel heeft opgelopen, leidende tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
In beroep heeft eiseres de juistheid van het bestreden besluit betwist stellende dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding nu het besluit is gebaseerd op een ondeugdelijk medisch advies.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Verweerster heeft haar boven weergegeven standpunt in eerste instantie gebaseerd op het advies van haar geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, ontleend aan de onderzoeks-resultaten van de arts G.J. Laatsch, die op grond van zijn onderzoek tot de conclusie is gekomen dat er bij eiseres sprake is van psychisch letsel (te weten enkele milde PTSS-kenmerken) welke in verband kan worden gebracht met het oorlogsgeweld, maar dat dit letsel niet gepaard gaat met zodanige beperkingen dat gesproken kan worden van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
Na gemaakt bezwaar heeft de geneeskundig adviseur van verweerster M. Hoornstra-Deurlo, arts, de conclusie dat bij eiseres geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend psychisch letsel onderschreven, waarbij deze adviseur heeft meegewogen de door eiseres overgelegde verklaring van haar huisarts E. Hoogervorst-Berghout.
Met verweerster is de Raad van oordeel dat voldoende medische gegevens voorhanden zijn om op de aanvraag te beslissen. De Raad acht dan ook het in het bestreden besluit neergelegde standpunt draagkrachtig gemotiveerd.
Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat de arts Laatsch, voornoemd, in zijn rapport aan de psychiatrische anamnese uitgebreid aandacht heeft besteed. Voorts heeft de Raad, mede in aanmerking genomen dat eiseres in beroep geen nadere medische gegevens heeft overgelegd, geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de volledigheid van het onderzoek door de arts Laatsch dan wel aan de juistheid van diens bevindingen en conclusies.
Aan de door eiseres in bezwaar overgelegde verklaring van de huisarts Hoogervorst-Berghout heeft verweerster, naar het oordeel van de Raad, terecht niet die waarde kunnen hechten die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Hiertoe overweegt de Raad dat de verklaring uitsluitend een weergave behelst van het tijdens het spreekuur van 26 oktober 2004 met eiseres gehouden gesprek. Op basis hiervan is de huisarts voorts niet tot een in betekenende mate ander oordeel gekomen dan de arts Laatsch. Weliswaar stelt de huisarts dat bij eiseres sprake is van belemmering in het dagelijks functioneren maar, zoals namens verweerster ter zitting terecht is opgemerkt, is die belemmering niet nader geconcretiseerd naar aard en duur van de verstoorde activiteiten.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.