
Jurisprudentie
AU1400
Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408720/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200408720/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Leek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 februari 2004, het bestemmingsplan "Oostindie I" vastgesteld.
Uitspraak
200408720/1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging "Vereniging Natuurlijk Oostindie-Terheijl", gevestigd te Nietap (hierna: de Vereniging),
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2004 heeft de gemeenteraad van Leek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 februari 2004, het bestemmingsplan "Oostindie I" vastgesteld.
Bij besluit van 31 augustus 2004, kenmerk 2004-08426/36/A.28, RP, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben de Vereniging bij brief van 26 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2004, en [appellant sub 2] bij brief van 23 oktober 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 april 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Vereniging. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2005, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door K.J. Zuiderveld, en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. Westendorp, P.A. de Plaa en N. Rawee, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. F.E.M. Roodbergen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. [Appellant sub 2] is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Procedurele aspecten
2.3. De Vereniging stelt dat bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een aantal daarop betrekking hebbende stukken ten onrechte ontbrak.
2.3.1. Op de voorbereiding van het bestemmingsplan is ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) de procedure van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, aangevuld met enkele voorschriften in artikel 23 van de WRO. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, dat deel uitmaakt van afdeling 3.4., legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van ten minste vier weken ter inzage.
2.3.2. Ter zitting is door de gemeenteraad verklaard dat alle op het plan betrekking hebbende stukken ter inzage hebben gelegen. Niet is gebleken dat de terinzagelegging van het ontwerp-plan en daarop betrekking hebbende stukken in strijd zou zijn met de bovengenoemde artikelen. Appellante heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven de juistheid van het bovenstaande in twijfel te trekken.
Het plan
2.4. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 555 woningen, de aanleg van centrum- en maatschappelijke voorzieningen, infrastructuur, groenvoorzieningen en waterpartijen als eerste fase voor het woongebied Oostindie met ongeveer 1.200 woningen. Verweerder heeft het plan grotendeels goedgekeurd.
Het standpunt van de Vereniging en [appellant sub 2]
2.5. De Vereniging en [appellant sub 2] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden I", "Woondoeleinden II", "Verkeersdoeleinden", "Verblijfsdoeleinden", "Groendoeleinden" en "Water". Deze plandelen hebben betrekking op de bouw van de woonwijk met de daarbij behorende infrastructurele voorzieningen.
De Vereniging voert aan dat de in de actualisatie van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 (hierna: de Regiovisie) opgenomen verhoogde taakstelling voor woningbouw voor het gebied tussen Roden en Leek niet wenselijk en realistisch is. Voorts is zij van mening dat de geactualiseerde Regiovisie in strijd is met het overige provinciale beleid en dat bij de totstandkoming hiervan ten onrechte geen inspraak mogelijk is geweest. Daarnaast voert zij aan dat de geohydrologische gevolgen van de voorziene woonwijk onvoldoende zijn onderzocht. Zij vreest dat de afwatering niet goed zal functioneren en dat het verlagen van het grondwaterpeil in het plangebied nadelige gevolgen zal hebben voor nabij gelegen gebieden, zoals het gebied Terheijl.
De Vereniging en [appellant sub 2] voeren verder aan dat het onderzoek naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied onvolledig is geweest. Voorts voorziet het plan volgens hen niet in een toereikende ontsluiting van de woonwijk en vrezen zij ernstige verkeersproblemen in en rond Leek. De Vereniging is van mening dat de woonwijk alleen goed ontsloten kan worden indien een rondweg om Leek zal worden aangelegd. In haar reactie op het deskundigenbericht en ter zitting heeft de Vereniging aangevoerd dat het bestreden besluit strijdig is met het Besluit luchtkwaliteit. [Appellant sub 2] stelt verder dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de archeologische waarden van het plangebied.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder heeft, met uitzondering van een op de plankaart aangeduide bebouwingsgrens, geen reden gezien deze plandelen in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft deze goedgekeurd.
Hij is van mening dat strijd met het provinciale beleid zich niet voordoet en dat de bovengenoemde taakstelling voor woningbouw past binnen het provinciale beleid. Voorts stelt hij dat de geohydrologische gevolgen van het plan voldoende zijn onderzocht en dat er in dit kader geen ernstige problemen zijn te verwachten. Het onderzoek naar de flora en fauna vertoont volgens verweerder geen gebreken. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het plan, voorzover goedgekeurd, uitvoerbaar is zonder daarbij in strijd in te handelen met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Daarnaast is hij van mening dat het plangebied niet beschikt over zodanige archeologische waarden, dat hierin aanleiding gezien had moeten worden om goedkeuring te onthouden aan het plan. Volgens verweerder kan de woonwijk voorts ook zonder de bovengenoemde rondweg goed ontsloten worden. De ontsluitingsmogelijkheden in het plan acht hij toereikend om ernstige verkeersproblemen te kunnen voorkomen.
Regiovisie Groningen-Assen 2030
Vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften wordt een woongebied gerealiseerd, waarin op lange termijn (2020) plaats is voor circa 1.200 woningen. Gestreefd wordt naar een ruimtelijke opzet die past bij de schaal en het karakter van Leek, zoals omschreven in het stedenbouwkundig Structuurplan Oostindie.
Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften beslaat fase I, die via dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, de woningen voor de eerste tien jaar. Ingevolge artikel 3, achtste lid, van de planvoorschriften worden in totaal 555 woningen gerealiseerd.
2.7.2. Op de bij het Provinciaal Omgevingsplan Groningen van 14 december 2000 (hierna: POP) behorende kaart is het plangebied aangewezen voor toekomstig stedelijk gebruik. Voorts staat in het POP dat Leek, als grootste kern in West-Groningen, een ondersteunende functie heeft voor de regio en de stad Groningen. Leek maakt deel uit van de economische kernzone Groningen-Assen. De afspraken in het kader van de Regiovisie vormen het vertrekpunt voor de opgaven voor het gebied, aldus het POP.
2.7.3. In de Regiovisie is het plangebied aangewezen voor toekomstige woningbouw. Voorts is hierin vermeld dat Roden en Leek een ondersteunende functie hebben voor Groningen. In de Regiovisie is de bouw van 1.500 woningen in de periode tot 2010 opgenomen als opgave voor Roden en Leek. Bij de actualisatie van de Regiovisie is de woningbouwopgave tot 2020 voor Roden en Leek gesteld op 5.300 woningen.
Het oordeel van de Afdeling
2.8. De Afdeling stelt voorop dat de actualisatie van de Regiovisie en de totstandkoming van dit beleidsstuk als zodanig niet ter beoordeling staan in deze procedure. Het ontbreken van de mogelijkheid tot inspraak bij de totstandkoming van deze actualisatie en de verenigbaarheid hiervan met het overige provinciale beleid, is in zoverre niet aan de orde. Thans is aan de orde de beoordeling van het bestemmingsplan, dat voorziet in de bouw van ongeveer 555 woningen van de in totaal in het project Oostindie voorziene 1.200 woningen.
Uit het POP en de Regiovisie volgt dat het plangebied is aangewezen voor woningbouw in het kader van de ondersteunende functie van de kern Leek voor onder meer de stad Groningen. In verband hiermee heeft deze kern een aanzienlijke woningbouwopgave gekregen. Gelet hierop volgt het voornemen tot woningbouw in het plangebied reeds uit het POP en de Regiovisie zoals deze luidde voor de actualisering daarvan en houdt dit als zodanig geen verband met de verhoogde woningbouwopgave in de geactualiseerde Regiovisie.
Geohydrologische gevolgen van het plan
Vaststelling van de feiten
2.9. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1. Bij de voorbereiding van het plan zijn onderzoeken uitgevoerd naar de geohydrologische gevolgen van het plan. Het betreft het onderzoek "Bodemkundig-hydrologisch onderzoek Oostindie-Leek" van 11 januari 2001 van het onderzoeksbureau "Grontmij advies en techniek" (hierna: het bodemkundig onderzoek) en het onderzoek "Oostindie waterhuishouding- en rioleringsplan" van 7 augustus 2003 van het onderzoeksbureau "Witteveen en Bos" (hierna: het waterhuishoudingplan). Dit onderzoek is door het laatstgenoemde onderzoeksbureau door middel van een notitie van 13 oktober 2003 aangevuld. Voorts is in opdracht van de Vereniging eveneens onderzoek gedaan naar de geohydrologische gevolgen van het plan.
2.9.2. In het bodemkundig onderzoek staat dat in het gebied onder de bovenste bodemlaag, die bestaat uit waterdoorlatend dekzand, slecht waterdoorlatende keileem- of potkleilagen aanwezig zijn. Uit het onderzoek volgt dat deze lagen een begindiepte tussen de 50 centimeter en 3 meter hebben en tot circa 4 meter onder het maaiveld doorlopen. In het onderzoek is samenvattend gesteld dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie slechts matig geschikt is voor woningbouw als gevolg van de bodemgesteldheid. In de huidige situatie komen relatief hoge grondwaterstanden voor als gevolg van de aanwezige keileem- en potkleilagen. Bij het bouwrijp maken van de locatie dienen maatregelen te worden getroffen ter verbetering van de ontwatering van het gebied, aldus het onderzoek.
2.9.3. In het waterhuishoudingplan is vermeld dat het gebied relatief nat is. De waterafvoer zal via de riolering en de watergangen plaatsvinden. Omdat een aanzienlijk deel van het plangebied water wordt, zijn er volgens dit waterhuishoudingplan voldoende mogelijkheden om water in het plangebied vast te houden. De waterhuishoudkundige gevolgen van het project Oostindie voor de omgeving zullen volgens dit plan tot een minimum beperkt zijn, aangezien de bodem van de voorziene watergangen op 2,5 tot 3 meter beneden het huidig maaiveld komt te liggen. Hierdoor wordt de keileemlaag niet doorsneden. In de bovengenoemde aanvullende notitie is opgenomen dat de grondwaterpeilveranderingen, die nodig zijn voor de voorziene woningen, geen invloed hebben op het omliggende gebied.
2.9.4. In het zogenoemde stedenbouwkundig masterplan "Oostindie Leek, een duurzame sprong zuidwaarts" (hierna: het stedenbouwkundig masterplan) van 8 oktober 2002 van het onderzoeksbureau "Grontmij advies en techniek" is opgenomen dat in het plangebied voldoende wateroppervlak aanwezig moet zijn voor het vasthouden van gebiedseigen water omdat infiltratie door de keileem niet of nauwelijks mogelijk is. Voorts staat in het stedenbouwkundig masterplan dat de ondoorlatende keileemlaag die onder vrijwel het gehele gebied aanwezig is, om een intensief stelsel van waterpartijen vraagt om de nodige waterberging te kunnen garanderen.
2.9.5. In een hydrologisch verslag dat in opdracht van de Vereniging is opgesteld is vermeld dat het hoge grondwaterpeil het gebied niet erg geschikt maakt als bouwterrein. Verlaging van het grondwaterpeil kan volgens dit verslag gevolgen hebben voor de waterhuishouding in omliggende gebieden.
2.9.6. Volgens de plantoelichting heeft het Waterschap geen bezwaren tegen woningbouw in het plangebied en gaat het in beginsel akkoord met de in de toelichting genoemde grondwaterpeilen. In de toelichting is voorts vermeld dat de waterhuishoudkundige gevolgen van het plan voor de omgeving tot een minimum beperkt zijn. De bodem van de watergangen komt op 2,5 tot 3 meter beneden het huidige maaiveld te liggen, waardoor de scheidende laag niet wordt doorsneden. Verdroging door direct contact met het onderliggende watervoerende pakket treedt daarom niet op, aldus de toelichting.
2.9.7. In het deskundigenbericht staat dat de potklei- of keileemlagen, die op minstens 1 à 2 meter onder het maaiveld aanwezig zijn, weerstand bieden aan de opwaartse druk van eventuele kwelstromen vanuit het diepe watervoerende pakket. Het is volgens het deskundigenbericht echter niet uitgesloten dat kwel optreedt in het noordwesten van het plangebied, waar keileem of potklei in de bodem ontbreekt vanwege de aanwezige erosiegeul. Het grootste deel van deze geul ligt in een gebied met de bestemmingen "Groendoeleinden (G)", "Water (W)" en "Woondoeleinden lintbebouwing (Wl)". De veranderingen van de grondwaterpeilen zullen daar beperkt zijn.
Het oordeel van de Afdeling
2.10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat het plangebied vanuit geohydrologisch oogpunt minder geschikt is voor woningbouw. De slecht waterdoorlatende keileem- en potkleilagen, die blijkens het bodemkundig onderzoek en het deskundigenbericht een begindiepte tussen de 50 centimeter en 3 meter kunnen hebben, brengen met zich dat het gebied een relatief hoog grondwaterpeil kent en dat infiltratie van water in de bodem slechts beperkt kan plaatsvinden. De voorziene woningbouw en het verharden van een deel van de gronden hebben tot gevolg dat het huidige grondwaterpeil verlaagd dient te worden en dat er maatregelen getroffen dienen te worden voor een goede waterhuishouding van het gebied. In dit verband voorziet het plan in relatief veel oppervlaktewater voor waterberging. Niet aannemelijk is dat de waterhuishouding van het plangebied door de te treffen maatregelen niet afdoende kan worden geregeld. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het Waterschap geen bezwaren heeft tegen de voorziene woningbouw in het plangebied. Ten aanzien van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding van omliggende gebieden overweegt de Afdeling als volgt. De keileem- of potkleilagen strekken zich uit tot een diepte van ongeveer 4 meter beneden het maaiveld. Gelet op het feit dat de voorziene watergangen een diepte tussen de 2,5 en 3 meter zullen krijgen, zullen deze watergangen de keileem- of potkleilagen in de bodem niet doorbreken. Gelet daarop is niet aannemelijk dat de door appellante veronderstelde negatieve gevolgen van doorbreking van deze lagen, zoals verdroging van omliggende gebieden, zich zullen voordoen. Ook overigens is niet gebleken van negatieve geohydrologische gevolgen van het plan voor nabij gelegen gebieden.
Flora en fauna
Vaststelling van de feiten
2.11. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1. Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te veronrusten. Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen, of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Ingevolge artikel 75, vierde lid, van de Ffw, voorzover hier van belang, worden vrijstellingen en ontheffingen slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
2.11.2. Bij de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied. Het betreft het onderzoek "Natuurtoets Oostindie" van 25 juni 2003 van het onderzoeksbureau "Grontmij advies en techniek". In het kader van dit onderzoek is in oktober 2002 veldonderzoek verricht. Daarnaast is bij dit onderzoek gebruik gemaakt van eerder verzamelde gegevens over de aanwezige flora en fauna in het plangebied. In het onderzoek is vermeld dat het plangebied een intensief beheerd agrarisch gebied is, waardoor het gebied voor weidevogels van geringe betekenis is. In het plangebied is een aantal beschermde inheemse diersoorten, waaronder een groot aantal muizensoorten, aangetroffen, aldus het onderzoek.
2.11.3. In opdracht van de Vereniging heeft de Vogelwerkgroep IVN Roden het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van beschermde inheemse diersoorten. In dit onderzoek staat dat de betekenis van dit gebied voor weidevogels nihil is. Het meeste vogelleven speelt zich af aan de randen van Oostindie en dan specifiek in en om de bebouwing. De waargenomen soorten zijn volgens het onderzoek de Boerenzwaluw, de Huismus, de Huiszwaluw, de Kerkuil en de Kneu.
2.11.4. Aan de gemeente Leek is, voorzover vereist, op 17 december 2003 een ontheffing ingevolge artikel 75, vierde lid, van de Ffw van de bovenstaande verboden verleend voor de beschermde inheemse diersoorten die zijn aangetroffen in het plangebied.
2.11.5. In het deskundigenbericht is ten aanzien van beschermde inheemse florasoorten vermeld dat alleen de Dotterbloem in het noordwesten van het plangebied is aangetroffen. De gronden waar de Dotterbloem is aangetroffen hebben de bestemmingen "Groendoeleinden (G)" en "Water (W)" gekregen.
Het oordeel van de Afdeling
2.12. Aannemelijk is dat de maand oktober in beginsel niet de meest aangewezen maand is voor veldonderzoek naar beschermde inheemse flora en fauna. Nu het onderzoek echter niet alleen is gebaseerd op dit veldonderzoek, maar tevens op eerder verzamelde gegevens omtrent de aanwezige flora en fauna in het plangebied is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is dat het onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren.
De gestelde aanwezigheid van de door de Vereniging genoemde flora- en faunasoorten in het plangebied blijkt niet uit het in 2.11.2. vermelde onderzoek. Voorts heeft de Vereniging geen gegevens overgelegd die een begin van bewijs leveren dat deze soorten zich ter plaatse bevinden. Dat blijkens het in 2.11.3. genoemde onderzoek ter plaatse incidenteel onder meer de Boerenzwaluw, de Huismus en de Huiszwaluw zijn waargenomen acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. Overigens merkt de Afdeling op dat de soorten, die volgens het laatstgenoemde onderzoek in het gebied zijn waargenomen, voornamelijk soorten zijn die leven in en rond bebouwing. De reeds bestaande bebouwing is als zodanig bestemd en het plan voorziet in nieuwe bebouwing. Gelet op het vorenstaande, de bovengenoemde ontheffing en het deskundigenbericht is de Afdeling van oordeel dat verweerder heeft bezien of het plan zonder daarbij in strijd te handelen met de Ffw uitvoerbaar is en dat verweerder daarbij tot de conclusie heeft kunnen komen dat dit het geval is.
Archeologische waarden
Vaststelling van de feiten
2.13. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.13.1. Door het onderzoeksbureau "Grontmij advies en techniek" is in augustus 2002 een zogenoemde Standaard Archeologische Inventarisatie verricht in het studiegebied Oostindie. Hierbij is betrokken de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor oudheidkundig bodemonderzoek. In het studiegebied kan volgens het landelijk informatiesysteem Archis een zogenoemd Celtic Field, een prehistorisch akkercomplex uit de IJzertijd, worden aangetroffen. Dit akkercomplex ligt voor een klein deel in het plangebied. Volgens nader onderzoek bestaande uit een veldinspectie en twee grondboringen zijn van het Celtic Field in het plangebied geen sporen meer terug te vinden in het landschap omdat de bovenste meter van het bodemprofiel is verstoord door agrarisch gebruik van de bodem. Volgens het onderzoek zijn in het plangebied zelf geen archeologische waarden aangetroffen.
2.13.2. Volgens het deskundigenbericht is het ontbreken van archeologische waarden waarschijnlijk omdat de bovenste laag van de bodemopbouw vanwege het agrarische gebruik van de gronden in het plangebied niet meer intact is.
Het oordeel van de Afdeling
2.14. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bovengenoemde archeologische inventarisatie van het gebied zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Uit deze inventarisatie, het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat het plangebied archeologische waarden heeft waarmee door verweerder onvoldoende rekening is gehouden.
Ontsluiting van het plangebied
Vaststelling van de feiten
2.15. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.15.1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de plankaart met "Verkeersdoeleinden (V)" aangegeven gronden bestemd voor: a. ontsluitingsweg; Blijkens de plankaart is aan de noordoostzijde van het plangebied een ontsluitingsweg voorzien. De voorziene ontsluitingsweg zal aantakken op de Auwemalaan en de Diepswal in Leek.
2.15.2. In de plantoelichting staat dat door de verwezenlijking van de woonwijk de verkeersdruk zal toenemen op met name de Diepswal, Auwemalaan en de Halbe Wiersmaweg. Uit de plantoelichting volgt dat de toename van geluidsbelasting in deze straten, met uitzondering van vier woningen aan de Diepswal, minder dan 2 dB(A) zal zijn.
2.15.3. In het structuurplan "Structuurvisie Leek" van 28 oktober 1997 staat dat bij de uitbreidingsvariant 1 (overschrijding van het Leekster Hoofddiep) het bestemmingsverkeer wordt afgewenteld op de interne wegenstructuur van Leek. Uit het structuurplan volgt dat de ontwikkeling van deze woningbouwlocatie mogelijk wordt geacht indien aandacht wordt besteed aan de afwikkeling van het doorgaande verkeer op het interne wegenstelsel.
2.15.4. In opdracht van de provincie Groningen heeft het onderzoeksbureau "Boersma & van Alteren" ten behoeve van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 in 1999 onderzoek verricht naar de wegenstructuur van Leek. In dit onderzoek staat dat er als gevolg van de bestaande verkeersstructuur sprake is van sluipverkeer door Leek richting de A7. De aanleg van een rondweg zou de bestaande verkeersstructuur kunnen verbeteren en het sluipverkeer kunnen doen afnemen.
2.15.5. In het stedenbouwkundig masterplan is rekening gehouden met de omstandigheid dat de rondweg niet aangelegd zal worden. Voorts staat in het masterplan dat de voorziene woonwijk een zogenoemde hoogwaardig openbaar vervoersverbinding zal krijgen. Het plan maakt een dergelijke verbinding mogelijk.
2.15.6. In een memo van het onderzoeksbureau "DHV Ruimte en Mobiliteit" is opgenomen dat de Auwemalaan tot 2015 beschikt over voldoende restcapaciteit, indien de aansluiting van de wijk via de Diepswal zal plaatsvinden. De capaciteit is in de huidige staat voldoende om het door de wijk Oostindie I gegenereerde verkeer op te kunnen vangen.
2.15.7. In het deskundigenbericht staat dat de hoofdwegenstructuur in en rond Leek wordt gevormd door de Auwemalaan, de provinciale weg N372 en de Oldebertweg. De Oldebertweg verbindt de Auwemalaan aan de noordzijde met de N372. De N372 sluit aan op de rijksweg A7. Berekend is dat de wegcapaciteit van de Auwemalaan toereikend is om de extra verkeersbewegingen van de eerste fase van de nieuwe woonwijk te verwerken. Voorts staat in het deskundigenbericht dat flankerende verkeersmaatregelen sluipverkeer kunnen beperken. De aanleg van de woonwijk zal de noodzaak om een oplossing te vinden voor de verkeersproblematiek op de N372 weliswaar groter maken, maar daarmee is niet gezegd dat de woonwijk uitsluitend door de aanleg van een nieuwe rondweg adequaat ontsloten kan worden, aldus het deskundigenbericht.
Het oordeel van de Afdeling
2.16. Ten aanzien van het door de Vereniging aangevoerde argument dat het bestreden besluit strijdig zou zijn met het Besluit luchtkwaliteit stelt de Afdeling vast dat dit argument niet op enige wijze nader is onderbouwd of uitgewerkt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat in het plangebied de in het Besluit luchtkwaliteit gestelde grenswaarden niet worden overschreden.
2.17. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat bovengenoemde stukken zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat sluipverkeer richting de N372 en de A7 gebruik maakt van de interne wegenstructuur van Leek. Het verkeer van de voorziene woonwijk zal, gelet op het gekozen tracé van de ontsluitingsweg, eveneens gebruik gaan maken van de interne wegenstructuur van Leek. Niet is gebleken dat met flankerende maatregelen overlast van verkeer niet kan worden beperkt. Voorts zal in de voorziene woonwijk openbaar vervoer aanwezig zijn. Niet aannemelijk is gemaakt dat het extra verkeer als gevolg van het plan van een dergelijke omvang zal zijn dat de capaciteit van interne wegenstructuur van Leek ontoereikend zal zijn om dit op te kunnen vangen. Dat de bestaande verkeersstructuur in en rond Leek wijzigingen zal moeten ondergaan indien het gehele project Oostindie verwezenlijkt zal worden doet hier niet aan af.
Eindconclusie
2.18. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de bestreden plandelen. De beroepen zijn ongegrond.
2.19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005
317-459.