Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1405

Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502948/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (hierna: het college) afwijzend beslist op een verzoek van appellant om hem een gehandicaptenparkeerkaart als passagier te verstrekken.


Uitspraak

200502948/1. Datum uitspraak: 24 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Steenwijkerland, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/872 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 februari 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. 1.    Procesverloop Bij besluit van 2 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (hierna: het college) afwijzend beslist op een verzoek van appellant om hem een gehandicaptenparkeerkaart als passagier te verstrekken. Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 23 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2005, waar het college, vertegenwoordigd door T. Buimer, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen: (a) bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen; (b) passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder; (…) (d) bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben; (…).     Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de regeling wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager. 2.2.    Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college zijn weigering gehandhaafd om appellant een gehandicaptenparkeerkaart als passagier te verstrekken. Appellant voldoet naar het oordeel van het college niet aan de criteria van de regeling, omdat hij ongeveer 100 meter aan één stuk kan lopen en niet continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder bij vervoer van deur tot deur, en omdat voorts niet is gebleken van ernstige beperkingen anders dan loopbeperkingen. 2.3.    Naar ter zitting namens het college is bevestigd, beschikt appellant over een gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder, die hij kan gebruiken als hij zelf zijn auto bestuurt, maar ook indien hij zich in zijn auto als passagier laat vervoeren. Voorts heeft het college toegelicht dat een gehandicaptenparkeerkaart als passagier slechts wordt verstrekt aan iemand die niet alleen kan worden gelaten, zodat de bestuurder niet weg kan gaan om de auto te parkeren. Dit is volgens het college in de situatie van appellant niet aan de orde. 2.4.    De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college het verzoek van appellant om verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart als passagier heeft mogen afwijzen. Zij heeft daartoe met juistheid overwogen dat geen grond bestaat de bevindingen van de geraadpleegde artsen van de GGD, die hebben geconcludeerd dat appellant een afstand van ongeveer 100 meter zelfstandig en zonder hulpmiddelen kan lopen en dat hij voor het vervoer van deur tot deur niet continu afhankelijk is van een bestuurder, voor onjuist te houden. Het betoog van appellant dat deze artsen van de kant van de gemeente zijn aangewezen is daartoe onvoldoende. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat de omstandigheid dat appellant medicatie gebruikt niet doorslaggevend is geweest bij de beslissing hem al dan niet in aanmerking te laten komen voor een gehandicaptenkaart als passagier, omdat uit de beschikbare gegevens niet is gebleken dat appellant deswege continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder. Indien appellant op dit punt nader onderzoek had gewenst, had hij moeten verschijnen op het spreekuur van 18 augustus 2003 waarvoor hij door één van de artsen was uitgenodigd. De Afdeling tekent hierbij aan dat deze arts naar aanleiding van een schriftelijke reactie van appellant op de uitnodiging in een telefonisch contact met hem heeft gewezen op het nut van het onderzoek.    Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat appellant beschikt over een gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder, waarvan hij, zoals hiervoor is uiteengezet, ook als passagier in zijn eigen auto gebruik kan maken. Eveneens terecht heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat hij voor het ledigen van zijn stoma niet van derden afhankelijk is en dat geen sprake is van veelvuldige lekkage van deze stoma, zodat appellant ook niet voldoet aan het beleidscriterium, dat voor het geval van een stoma wordt gehanteerd bij de toepassing van artikel 1, aanhef en onder d, van de regeling. De door appellant naar voren gebrachte omstandigheid dat hij wettelijk arbeidsongeschikt is verklaard, leidt niet tot een ander oordeel, nu voor het al dan niet verkrijgen van de gewenste gehandicaptenparkeerkaart wordt getoetst aan de hiervoor vermelde, op deze voorziening toegespitste, wettelijke criteria. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Broodman Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005 204-419.