Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1410

Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500952/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 februari 2002, kenmerk 20012360, heeft verweerder afwijzend beslist op een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het rundveebedrijf van [partij], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200500952/1. Datum uitspraak: 24 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Meerlo-Wanssum, en het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 februari 2002, kenmerk 20012360, heeft verweerder afwijzend beslist op een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het rundveebedrijf van [partij], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 16 december 2004, kenmerk 2004/034, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 januari 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 maart 2005. Bij brief van 31 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, is verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juli 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt dit verbod niet voor inrichtingen die behoren tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin de bij die algemene maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting. Het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer (hierna: het Besluit) is een dergelijke algemene maatregel van bestuur. 2.3.    Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen omdat er volgens hem geen overtreding is. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat het Besluit op de onderhavige inrichting van toepassing is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. 2.4.    Appellant stelt dat verweerder zijn verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe betoogt hij dat, nu in de inrichting gedurende een deel van het jaar schapen aanwezig zijn, het Besluit niet van toepassing is op de inrichting en dat, nu voor het houden van deze schapen een milieuvergunning ontbreekt, in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt gehandeld. 2.4.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat indien in de inrichting schapen worden gehouden het Besluit, vanwege de ammoniakdepositie die de inrichting in dat geval zou veroorzaken op het dichtstbijgelegen voor verzuring gevoelige gebied, op grond van artikel 1, vijfde lid, van het Besluit niet van toepassing is op de inrichting. 2.4.2.    Ter zitting is gebleken dat [partij] al gedurende ongeveer 15 jaar schapen houdt in zijn inrichting. Thans heeft hij ongeveer 35 ooien die, zo heeft hij ter zitting verklaard, gedurende de aflamperiode in de in de inrichting aanwezige stal worden gehouden.    Gelet op het vorenstaande geldt voor de inrichting het vergunningvereiste ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Nu voor de inrichting geen vergunning is verleend, wordt dit artikellid overtreden. Het bestreden besluit is, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet deugdelijk gemotiveerd. 2.5.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling laat de overige beroepsgronden buiten bespreking. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum van 16 december 2004, kenmerk 2004/034; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meerlo-Wanssum aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Meerlo-Wanssum aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Van Hardeveld Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005 312-431.