Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1415

Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409186/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis het wijzigingsplan "Zesde wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied" (verder: het wijzigingsplan) vastgesteld.


Uitspraak

200409186/1. Datum uitspraak: 24 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis het wijzigingsplan "Zesde wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied" (verder: het wijzigingsplan) vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 oktober 2004, kenmerk DRM/ARB/04/7295A, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 6 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 15 april 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door C. Kom, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. I.T.F. Vermeulen, ambtenaar van de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M. Jelier, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. J.J. Vermeulen, advocaat, en [projectmanager]. 2.    Overwegingen Toetsingskader 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO), voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Standpunt appellant 2.2.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Appellant vreest dat ter plaatse van de voorziene woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden in verband met geluidhinder van zijn bedrijf. Appellant stelt dat ten gevolge van klachten over deze geluidhinder zijn bedrijfsvoering ernstig zal worden belemmerd. Appellant stelt verder dat een landbouwschuur op zijn perceel ten onrechte niet is ingetekend. Standpunt verweerder 2.3.    Verweerder heeft het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het wijzigingsplan goedgekeurd. Verweerder is van mening dat door de toepassing van geluidsvoorzieningen zoals een geluidswal, geluidschermen en zogenoemde dove gevels, kan worden voldaan aan de geluidsvoorschriften van het Besluit Akkerbouwbedrijven milieubeheer. De bedrijfsvoering van appellant en het woon- en leefklimaat in en bij de voorziene woningen worden door deze maatregelen gewaarborgd, aldus verweerder. Vaststelling van de feiten 2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.4.1.    Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van drie vrijstaande woningen aan de Zuiddijk in Nieuwe Tonge. Op het naastgelegen perceel is het akkerbouwbedrijf van appellant gevestigd. Het bedrijf beschikt onder meer over drie bestaande loodsen voor de opslag van onder meer uien en suikerbieten. Voorts is een bouwvergunning verleend voor een vierde loods. Verschillende loodsen zijn uitgerust met ventilatoren. Op het gehele perceel van appellant waarop zijn bedrijf staat geldt de bestemming "Agrarische doeleinden" met de aanduiding 'bebouwingsvlak'. Ingevolge artikel III.1, lid B, onder 1, sub b van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" dienen de bedrijfsgebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te worden opgericht binnen het bebouwingsvlak, waarbij de oppervlakte ten hoogste één hectare mag bedragen. 2.4.2.    Ingevolge artikel V.2, aanhef en onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied", voorzover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemmingen van de gronden, voorzover gelegen binnen het gebied op de kaart aangegeven met de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid I" in een bestemming voor woondoeleinden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, erven en tuinen. De wijziging moet plaatsvinden met inachtneming van de in hetzelfde artikel genoemde bepalingen. Het perceel van appellant ligt buiten de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid "Wijzigingsbevoegdheid I" die op de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn getrokken. 2.4.3.    Op het bedrijf van appellant is voorschrift 10.2 van het Besluit Akkerbouwbedrijven milieubeheer (verder: het Besluit) van toepassing. Uit dit voorschrift volgt onder meer dat het equivalente geluidsniveau van het bedrijf van appellant ter plaatse van woningen van derden niet meer mag bedragen dan: 55 dB(A) tussen 06:00 en 19:00 uur 50 dB(A) tussen 19:00 en 22:00 uur 45 dB(A) tussen 22:00 en 06:00 uur Teneinde in de bestaande situatie aan deze waarden te kunnen voldoen heeft appellant een verrijdbaar geluidscherm geplaatst bij één van de ventilatoren. 2.4.4.    In het kader van de voorbereiding van het plan is door het bureau "Technical Management, raadgevende ingenieurs" (verder: Technical Management) onderzoek verricht naar de akoestische situatie in en bij de voorziene woningen. Dit bureau heeft hierover rapporten uitgebracht op 28 april 2003, 8 juli 2004 en 14 juli 2004. In de rapporten is gesteld dat de huidige bedrijfssituatie van appellant ertoe leidt dat geluidwerende maatregelen moeten worden getroffen teneinde ter plaatse van de voorziene woningen aan de geluidwaarden uit het Besluit te kunnen voldoen. In het rapport van 14 juli 2004 is de geluidsbelasting op de gevels van de voorziene woningen berekend indien een geluidswal wordt opgericht en verschillende geluidsschermen bij de nieuwe woningen worden geplaatst. In het rapport wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de voorziene woningen 1 en 3 de geluidwaarden uit het Besluit overschrijdt met ongeveer 2 respectievelijk ongeveer 7 dB(A). In het rapport wordt voorts gesteld dat deze twee woningen om deze reden dienen te worden uitgevoerd met zogenoemde dove gevels, wat tot gevolg zou hebben dat de normen uit het Besluit Akkerbouwbedrijven milieubeheer niet op deze gevels van toepassing zijn. 2.4.5.    In het deskundigenbericht is opgenomen dat zich tussen de gevels van de voorziene woningen en de dichtstbijzijnde bestaande loods een afstand van ongeveer 50 meter bevindt. Voorts is bouwvergunning verleend voor een loods op ongeveer 25 meter afstand van de gevels van de voorziene woningen. De kortste afstanden van de drie geplande woningen en de grens van het ten oosten van de Zuiddijk gelegen bouwvlak van appellant bedragen 18, 19 en 24 meter. In het deskundigenbericht is voorts opgenomen dat in de berekeningen van Technical Management niet alle bestaande geluidsbronnen van het bedrijf zijn meegenomen. Voorts worden in het deskundigenbericht vraagtekens geplaatst bij de gehanteerde meethoogten. Het voorgaande leidt er volgens het deskundigenbericht toe dat de onderzoeksrapporten geen representatief beeld geven van de geluidsituatie. Een berekening met de juiste uitgangspunten zou waarschijnlijk tot een hogere geluidsbelasting op de voorziene woningen leiden, aldus het deskundigenbericht. Het oordeel van de Afdeling 2.5.    De Afdeling stelt vast dat, nu het perceel van appellant buiten de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid "Wijzigingsbevoegdheid I" ligt zoals deze op de plankaart bij het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn aangegeven, het plan geen betrekking heeft op het perceel van appellant. Het bezwaar van appellant met betrekking tot het ten onrechte niet intekenen van een landbouwschuur op zijn perceel op de plankaart bij het wijzigingsplan mist dan ook feitelijke grondslag. 2.6.    Met het bestaan van de door verweerder goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd. In zoverre heeft verweerder zich dan ook met het college van burgemeester en wethouders op het standpunt kunnen stellen dat het verwezenlijken van woningen op de in het geding zijnde gronden in beginsel mogelijk is. Dit neemt echter niet weg dat het bij een wijziging van een bestemmingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht van het college van burgemeester en wethouders, zodat het feit dat in een bepaald geval aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, de plicht van het college en gedeputeerde staten onverlet laat om in de besluitvorming omtrent de vaststelling respectievelijk de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of, gelet op andere betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. 2.7.    Uit de in de overweging 2.4.4 opgenomen gegevens en het verhandelde ter zitting moet worden afgeleid dat het plan met zich brengt dat vergaande maatregelen zoals een geluidwal, geluidschermen en dove gevels nodig zijn teneinde de geluidhinder bij de voorziene woningen enigszins te beperken. Dat de geluidsituatie bij de voorziene woningen door het college van burgemeester en wethouders en verweerder slechts aanvaardbaar wordt geacht indien dergelijke ingrijpende maatregelen worden getroffen, vormt naar het oordeel van de Afdeling reeds reden te betwijfelen of in dit geval van een goede ruimtelijke ordening sprake is. 2.8.    Ten aanzien van de geluidnormen uit het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer merkt de Afdeling in de eerste plaats op dat met het voldoen aan deze milieunormen niet zonder meer vast staat van dat een goede ruimtelijke ordening kan worden gesproken. De geluidnormen uit het Besluit kunnen als aanknopingspunt worden gebruikt bij de beoordeling of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen kan worden gewaarborgd. Een goede ruimtelijke ordening brengt echter tevens met zich dat de bedrijfsvoering van appellant door het plan niet zodanig wordt belemmerd dat van een onevenredige belangenafweging sprake is. Appellant zal, na verwezenlijking van het plan, ook ter plaatse van de voorziene woningen aan de geluidnormen uit het Besluit moeten voldoen. Om dit te bereiken kan het voor het bedrijf nodig zijn maatregelen te treffen. Voorts wordt het bedrijf hierdoor beperkt in uitbreidings- en bebouwingsmogelijkheden. Uit het voldoen aan de geluidnormen uit het Besluit volgt derhalve niet dat wat het bedrijf van appellant betreft in dit geval een goede ruimtelijke ordening wordt bereikt. Uit de onderzoeksrapporten van Technical Management, uit het  deskundigenbericht en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat, ook na verwezenlijking van voornoemde geluidwerende maatregelen, bij de woningen 1 en 3 niet aan de geluidnormen zoals neergelegd in het Besluit Akkerbouw milieubeheer kan worden voldaan. Verweerder en het college van burgemeester en wethouders zijn van mening dat de geluidhinder bij de woningen 1 en 3 tot het toegestane geluidniveau kan worden teruggebracht indien deze woningen worden uitgevoerd met zogenoemde dove gevels. Daargelaten de juistheid van deze stelling stelt de Afdeling vast dat in de tuinen bij de woningen 1 en 3 een overschrijding van de geluidnormen zal plaatsvinden. De Afdeling merkt voorts op dat het blijkens het deskundigenbericht aannemelijk is dat de overschrijding van de geluidnormen feitelijk groter is dan in de onderzoeken naar voren is gekomen, nu niet alle geluidsbronnen van het bedrijf in de berekeningen zijn betrokken. De Afdeling acht het gezien de onderzoeksresultaten aannemelijk dat ook bij woning 2 een overschrijding van de geluidnormen uit het Besluit zal plaatsvinden. 2.9.    Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met de aard en omvang van het bedrijf, de uitbreidings- en bebouwingsmogelijkheden daarvan, en de geluidsituatie ter plaatse zoals is gebleken uit de onderzoeken van Technical Management en het deskundigenbericht is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en dat de bedrijfsvoering van appellant door het plan niet ernstig zal worden belemmerd. 2.10.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Hieruit volgt tevens dat rechtens slechts één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan. 2.11.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 5 oktober 2004, DRM/ARB/04/7295A; III.    onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Zesde wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied"; IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; V.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderzesendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Van Onselen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005 178-481.