Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1427

Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/1678
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verleende vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 voor het vergroten van het plantsoen, het opheffen van parkeerplaatsen, het versmallen van de rijweg en het verleggen van kabels en leidingen voor het rijksmonument Stadsbuitengracht, Zocherplantsoen bij het Lucasbolwerk te Utrecht in stand gelaten.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht Reg. nr.: SBR 05/1678 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht, in het geding tussen: Stichting Singelgebied Utrecht, gevestigd te Utrecht, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, v e r w e e r d e r. 1. INLEIDING 1.1 Het beroep heeft betrekking op het besluit van verweerder van 31 mei 2005, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 maart 2005 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (Parkeerbedrijf van de gemeente Utrecht, hierna: vergunninghouder) op grond van de Monumentenwet 1988 (Mw) een vergunning (hierna: de monumentenvergunning) verleend voor het vergroten van het plantsoen, het opheffen van parkeerplaatsen, het versmallen van de rijweg en het verleggen van kabels en leidingen voor het rijksmonument Stadsbuitengracht, Zocherplantsoen bij het Lucasbolwek. 1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 10 augustus 2005, gelijktijdig met het verzoek van vergunninghouder om opheffing van opschorting van de monumenten-vergunning (SBR 05/1610), waar namens eiseres zijn verschenen drs. Th.P.F. Hafmans en C.A. Bos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M. Mulder, drs. A.F.E. Kip en ir. C.J.M. Rampart, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens vergunninghouder is verschenen mr. B.J. Kooij, eveneens werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens de Vereniging Oud-Utrecht is verschenen mr. P.A. Blok. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Artikel 11, tweede lid, van de Mw bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument te verstoren, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. 2.2 Het Zocherplantsoen is een rijksmonument en als zodanig opgenomen in het register van beschermde monumenten ingevolge artikel 6 van de Mw. Vergunninghouder heeft op 17 november 2004 een vergunning gevraagd voor de onderhavige voorbereidende werkzaamheden die uiteindelijk nodig zijn voor het inrichten van een bouwplaats, het aanleggen van een ondergrondse parkeergarage inclusief fietstransferium en het herinrichten van het plantsoen. De Commissie welstand en monumenten (hierna: de commissie) heeft, na kennisneming van de met betrekking tot de aanvraag ingediende zienswijzen, verweerder op 11 januari 2005 positief geadviseerd over de aanvraag. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft verweerder op 4 maart 2005 geadviseerd de monumentenvergunning te verlenen omdat met de werkzaamheden volgens de rijksdienst geen monumentale waarden in het geding zijn. Aansluitend heeft verweerder de monumentenvergunning verleend. 2.3 Eiseres voert aan dat de monumentenvergunning met betrekking tot de bouw van de parkeergarage in het Zocherplantsoen, onnodig is gesplitst in een deel voor de voorbereidende werkzaamheden en in een deel voor de bouw van de parkeergarage. Volgens eiseres is de monumentenvergunning afgegeven met een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Verweerder heeft namelijk de toezegging van de gemeenteraad dat de parkeertarieven (ter financiering van de bouw van de parkeergarage) mogen worden verhoogd, mits voor 1 januari 2006 een aanvang is gemaakt met de bouw van de parkeergarage. Nu de Wittevrouwenbrug ten behoeve van bouwverkeer reeds wordt verzwaard en dit feitelijk kan worden gezien als een start van de werkzaamheden, is er voor een dergelijke splitsing geen aanleiding meer, aldus eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet heeft gehandeld in strijd met de Monumentenwet door de monumentenvergunning te verlenen overeenkomstig de aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag die enkel betrekking heeft op de voorbereidende werkzaamheden. De rechtbank betrekt bij haar overwegingen dat verweerder in beginsel dient te beslissen over een aanvraag zoals die bij hem is ingediend. Indien deze aanvraag vanuit het monumentenbelang op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking dwingen, indien door gebruikmaking van een alternatief een aanzienlijk beter resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank is van oordeel dat het belang van het behoud van het onderhavige rijksmonument niet onevenredig wordt geschaad door de monumentenvergunning. Gelet op het advies van de commissie en van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is aannemelijk dat ook indien de parkeergarage niet zal worden gebouwd, de monumentale waarden van het rijksmonument niet worden geschaad door de onderhavige werkzaamheden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor alle toekomstige werkzaamheden (opnieuw) een monumentenvergunning is vereist en dat alsdan het belang van het monument opnieuw bij een daartoe strekkende aanvraag dient te worden betrokken. Dat verweerder ervoor heeft gekozen de vergunningverlening te splitsen om de parkeertarieven te kunnen verhogen, doet aan het voorgaande niet af. Er is geen sprake van een situatie waarin verweerder de bevoegdheid tot het nemen van een besluit heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Voldoende aannemelijk is geworden dat de vergunninghouder de aanvraag heeft ingediend om de werkzaamheden uit te voeren. Verweerder heeft de hem toegekende bevoegdheid vervolgens gehanteerd ter bescherming van de monumentale waarden. Voor zover eiseres meent dat met de monumentale belangen onvoldoende rekening is gehouden, kan dit in een procedure als de onderhavige aan de orde worden gesteld. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gevonden eiseres te volgen in haar grief dat de splitsing van de monumentenvergunning de inzichtelijkheid en controleerbaarheid schaadt. Eiseres heeft aangevoerd dat de door haar ingediende zienswijzen niet zijn betrokken bij de besluitvorming en dat het advies van de commissie en dat van de Rijksdienst voor de monumentenzorg niet aan de monumentenvergunning ten grondslag konden worden gelegd. Zoals door verweerder terecht is opgemerkt kan uit artikel 12, tweede lid, van de Mw, niet de verplichting worden afgeleid dat niet alleen de aanvraag om een monumentenvergunning maar ook de ingediende zienswijzen aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg ter kennis dienen te worden gebracht. Niet in geschil is voorts dat de commissie wel van de zienswijzen kennis heeft genomen. De rechtbank is voorts niet gebleken dat het advies van de commissie naar inhoud of wijze van totstandkomen onzorgvuldig is te noemen en dat dit advies niet aan de monumentenvergunning ten grondslag kon worden gelegd. Uit de enkele omstandigheid dat de commissie de aanvraag in twee vergaderingen heeft behandeld, kan niet worden afgeleid dat de commissie ten tijde van de eerste bespreking reeds een definitief standpunt met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het onderhavige plan had ingenomen. De commissie heeft juist uit oogpunt van zorgvuldigheid de aanvraag voor een volgende vergadering geagendeerd omdat zij geen kennis had genomen van de ingediende zienswijzen. Anders dan eiseres heeft betoogd, is de rechtbank evenmin gebleken dat de commissie bij haar beoordeling de bouw van een parkeergarage op deze locatie als een gegeven heeft beschouwd. Uit het verslag van de commissievergadering van 11 januari 2005 leidt de rechtbank af dat de voorzitter van de commissie heeft benadrukt dat de commissie geen eigen afweging diende te maken over het nut en de noodzaak van een parkeergarage op deze plek. Daarbij is opgemerkt dat door de commissie beoordeeld moest worden of het bouwplan het monumentale park zodanige schade toebracht dat de uitvoering daarvan zou moeten worden ontraden. 2.5 Eiseres heeft tevens aangevoerd dat bij de monumentenvergunning een onjuiste tekening met betrekking tot kabels en leidingen is gevoegd, zodat niet duidelijk is welke werkzaamheden aan kabels en leidingen zijn vergund. Verweerder heeft bij verweerschrift erkend dat aanvankelijk een onjuiste tekening als bijlage bij de monumentenvergunning was opgenomen, maar dat deze omissie bij het besluit op bezwaar is hersteld en dat er thans geen misverstand kan bestaan over het vergunde tracé. Mede gelet op het feit dat ter zitting door de vertegenwoordiger van eiseres is aangegeven dat inmiddels duidelijk is welke werkzaamheden zijn vergund, ziet de rechtbank in deze grief geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank heeft ter zitting bovendien vastgesteld dat aan de verleende vergunning inmiddels de juiste tekeningen zijn gehecht, zodat over het vergunde tracé thans geen onduidelijkheid meer bestaat. 2.6 Eiseres heeft aangevoerd dat het vergunde tracé voor kabels en leidingen ongunstig is voor de in het park aanwezige monumentale plataan en dat verweerder het belang van het behoud van deze boom onvoldoende bij de monumentenvergunning heeft betrokken. De rechtbank stelt vast dat ten behoeve van het verleggen van twee middenspannings- en twee telecomkabels een gedeelte van de bestaande leidingen wordt verlegd, waarbij onder andere gebruik zal worden gemaakt van een zogenoemde oversteek. Tussen partijen is niet in geschil dat de oversteek buiten de kroonprojectie van de monumentale plataan valt. Het bestaande tracé is binnen deze kroonprojectie gelegen en zal deels buiten gebruik worden gesteld en deels in gebruik blijven. Eiseres heeft gesteld dat het uit oogpunt van behoud van de monumentale plataan de voorkeur verdient de leidingen en kabels te leggen in een geheel nieuwe tracé, buiten de kroonprojectie van de plataan om. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder gehouden was met het oog op het behoud van de plataan een geheel nieuw tracé voor de betreffende leidingen te kiezen, hoewel deze wens van eiseres niet onbegrijpelijk kan worden geacht. De rechtbank acht in dat verband van belang dat eventuele schade aan het monument door het voortgezette gebruik van het oude tracé niet kan worden beschouwd als het gevolg van de aanleg van het thans vergunde tracé. Eventuele toekomstige schade aan de plataan door onderhoudswerkzaamheden aan het oude tracé, is immers het gevolg van de aanwezigheid van het oude tracé en behoefde voor verweerder dan ook geen reden te zijn de monumentenvergunning te weigeren. De rechtbank heeft bij haar overwegingen ook in aanmerking genomen dat verweerder aan de monumentenvergunning het voorschrift heeft verbonden dat de kabels en de leidingen in de delen van de tracés die na de werkzaamheden buiten bedrijf worden gesteld, niet mogen worden verwijderd om schade aan de plataan te voorkomen. 2.7 Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het versmallen van de stoep geen recht doet aan de monumentale bebouwing, overweegt de rechtbank dat eiseres ter onderbouwing van haar standpunt geen advies van een ter zake deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd. Mede daarom heeft de rechtbank geen grond gevonden voor het oordeel dat de wettelijk voorgeschreven adviezen onjuist of onhoudbaar zijn en verweerder niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd. 2.8 De door eiseres aangevoerde bezwaren kunnen, gelet op het voorgaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. 3. BESLISSING De rechtbank Utrecht, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2005. De griffier: De voorzieningenrechter: drs. H. Maaijen mr. R.P. den Otter Afschrift verzonden aan partijen op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.