
Jurisprudentie
AU1429
Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/1610 VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/1610 VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Opheffing van de opschortende werking van de monumentenvergunning van 15 maart 2005 nu deze rechtbank bij uitspraak van eveneens 24 augustus 2005 het tegen de vergunningverlening ingestelde beroep in het geding SBR 05/1678 (LJN: AU1427) ongegrond heeft verklaard.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 05/1610 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek ingediend door:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (Parkeerbedrijf Gemeente Utrecht), verzoeker,
ten aanzien van de verleende monumentenvergunning door
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
1. INLEIDING
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 15 maart 2005 verzoeker een vergunning verleend op grond van de Monumentenwet 1988 (Mw) voor het rijksmonument Stadsbuitengracht, Zochterplantsoen bij het Lucasbolwerk voor het vergroten van het plantsoen, het opheffen van parkeerplaatsen, het versmallen van de rijweg en het verleggen van kabels en leidingen. Tegen dit besluit hebben de Stichting Singelgebied Utrecht (hierna: de Stichting), de Vereniging Oud-Utrecht, [eiser 1] en [eiser 2] bezwaar gemaakt, welke bezwaren verweerder bij besluiten van 31 mei 2005 ongegrond respectievelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.2 Tegen het onder 1.1 genoemde besluit van 31 mei 2005 heeft de Stichting beroep bij deze rechtbank ingesteld. Dit beroep is bij deze rechtbank geregistreerd onder nummer SBR 05/1678. Dit beroep heeft ingevolge artikel 16, zevende lid, van de Mw geleid tot opschorting van de werking van de aan verzoeker verleende monumentenvergunning van 15 maart 2005.
1.3 Het onderhavige verzoek strekt tot opheffing van de opschorting van de werking van de monumentenvergunning.
1.4 Het verzoek is op 10 augustus 2005, gelijktijdig met het hiervoor genoemde beroep van de Stichting ter zitting behandeld, waar namens verzoeker is verschenen mr. B.J. Kooij, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Tevens zijn namens verweerder verschenen mr. C.M. Mulder, drs. A.F.E. Kip en ir. C.J.M. Rampart, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens de Stichting zijn verschenen drs. Th.P.F. Hafmans, voorzitter, en C.A. Bos. Namens de Vereniging Oud-Utrecht is verschenen mr. P.A. Blok.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Artikel 11, tweede lid, van de Mw bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument te verstoren, in enig opzicht te wijzigen, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 16, zevende lid, van de Mw wordt de werking van de vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van die wet opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Volgens vaste jurisprudentie bestaat er in beginsel slechts aanleiding de schorsende werking van artikel 16, zevende lid, eerste volzin, van de Mw te doorbreken, indien aan de opheffing van de schorsing geen onherstelbare gevolgen zijn verbonden, dan wel er voldoende aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat de beslissing in bezwaar respectievelijk in beroep in stand zal blijven en ook overigens is gebleken dat degene die om opheffing heeft verzocht door handhaving van de schorsing onevenredig nadeel lijdt.
2.3 Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het beroep van de Stichting (SBR 05/1678) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verweerder in redelijkheid de monumentenvergunning voor de onderhavige werkzaamheden heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter acht, gelet op de overwegingen in de hiervoor genoemde beroepszaak, niet te verwachten dat een eventueel hoger beroep ertoe zal leiden dat het besluit tot verlening van de monumentenvergunning niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter acht bovendien, gelet op de inhoud van het advies van 4 maart 2005 van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, voldoende aannemelijk dat de monumentale waarden van het Zocherplantsoen niet worden geschaad door de onderhavige werkzaamheden.
2.4 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek van verzoeker om opheffing van de opschorting van de werking van haar monumentenvergunning voor toewijzing in aanmerking komt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
heft de opschorting van de werking van de monumentenvergunning van 15 maart 2005 op.
Aldus vastgesteld door mr. R.P. den Otter, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
drs. H. Maaijen mr. R.P. den Otter
Afschrift verzonden aan partijen op: