Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1439

Datum uitspraak2005-08-11
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/704 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Horeca-onderneming.Na fraudeonderzoek opgelegde correctienota's. Is de weigering uitstel van betaling van de correctienota's te verlenen terecht?


Uitspraak

04/704 CSV U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft mr. R.W.J. Kerckhoffs hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, kenmerk 03/882, van 22 december 2003 (hierna: de aangevallen uitspraak). In die uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van gedaagde van 23 juni 2003 - hierna: het bestreden besluit -. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 2 mei 2005 zijn namens appellante nadere stukken in het geding gebracht. De gedingen zijn - gevoegd met de zaken 04/376 CSV, 04/386 CSV en 04/664 CSV - behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 2 juni 2005, waar namens appellante is verschenen mr. M. Kaaij, kantoorgenoot van mr. Kerckhoffs, en waar het Uwv zich, na daartoe ambtshalve te zijn opgeroepen, heeft doen vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Appellante heeft als activiteit exploitatie en beheer van alsmede handel in horeca- en handelsondernemingen. Gedaagde heeft bij appellante een gerichte controle uitgevoerd naar aanleiding van door de Belastingdienst vastgestelde fraude. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, neergelegd in een looncontrolerapport, is gedaagde overgegaan tot het opleggen van correctienota’s aan appellante betreffende de jaren 1996 tot en met 1999. Appellante heeft verzocht om uitstel van betaling voor deze nota’s gedurende de beroepszaak, welk verzoek door gedaagde bij het bestreden besluit is afgewezen. De beroepszaak omtrent de nota’s als zodanig is nog bij de rechtbank aanhangig. In de thans aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde terecht heeft geweigerd uitstel van betaling te verlenen met betrekking tot de correctienota’s over de premiejaren in geding. Als grieven tegen deze uitspraak voert appellante aan dat er niet op de juiste wijze als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een hoorzitting heeft plaatsgevonden, nu gedaagde zich tijdens het telefonisch horen heeft beperkt tot het enkel aanhoren van de bezwaren, zonder tot een (voorlopig) standpunt te komen. Aan dit stilzwijgen tijdens het horen meent appellante terecht het vertrouwen te hebben mogen ontlenen dat aan haar bezwaren tegemoet zou worden gekomen. Ook stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte het door gedaagde in zijn verweerschrift aangevoerde heeft betrokken in haar oordeel, nu hetgeen in genoemd verweerschrift is gesteld niet kan dienen om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Als laatste grief voert appellante aan dat de rechtbank het beroep op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 juli 2002 (BNB 2003/2) ten onrechte en op onjuiste gronden heeft afgewezen. De Raad overweegt als volgt. De Raad stelt voorop dat in deze zaak aan de orde is de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden de bezwaren tegen het besluit tot weigering van uitstel van betaling van aan appellante opgelegde correctienota’s betreffende de jaren 1996 tot en met 1999 ongegrond heeft verklaard. De Raad kan appellante niet volgen in haar grief omtrent de wijze waarop het horen heeft plaatsgevonden. Het horen heeft telefonisch plaatsgevonden op verzoek van appellante. Blijkens het verslag ervan is de gemachtigde van appellante de mogelijkheid geboden de vooraf reeds door deze gemachtigde aan gedaagde toegezonden stukken nader toe te lichten, van welke mogelijkheid de gemachtigde ook gebruik heeft gemaakt. Ook heeft de gemachtigde aan het eind verklaard voldoende in de gelegenheid te zijn gesteld de bezwaren toe te lichten. Indien de gemachtigde nadere informatie van gedaagde had willen verkrijgen, had het op haar weg gelegen daar naar te vragen. Uit het feit dat namens gedaagde geen nadere vragen zijn gesteld dan wel nadere mededelingen zijn gedaan tijdens het horen kan niet het vertrouwen worden ontleend dat aan de bezwaren tegemoet zal worden gekomen. Daarbij overweegt de Raad overigens ook nog dat het bestuursorgaan tijdens het horen niet gehouden is inzicht te verschaffen in de uitkomst van de bezwaarprocedure, daar deze uitkomst juist mede kan afhangen van het tijdens het horen gestelde. Het beroep op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 juli 2002 kan naar het oordeel van de Raad niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, dan wel het bestreden besluit. Genoemde uitspraak van het Hof ziet op de invordering van opgelegde (fiscale) boetes, terwijl het geding in deze zich slechts toespitst op de weigering tot het verlenen van uitstel tot betalen van premienota’s en er geen boetenota’s bij deze zaak betrokken zijn. De grief dat de rechtbank het in het verweerschrift gestelde niet in haar oordeel had mogen betrekken kan de Raad evenmin volgen. Dit alleen al, omdat naar het oordeel van de Raad in het verweerschrift door gedaagde een nadere toelichting is gegeven op het bestreden besluit en is gereageerd op het in het beroepschrift namens appellante gestelde, maar er geen sprake is van herstellen van gebreken in het bestreden besluit. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding het besluit tot weigering van uitstel van betaling voor de correctienota’s betreffende de jaren 1996 tot en met 1999 voor onjuist te houden. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005. (get.) B.J. van der Net. (get.) J.P. Mulder.