Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1459

Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0300515
Statusgepubliceerd


Indicatie

Immers, een redelijke uitleg van de overeenkomst tussen Woudstaete en Hanze Vast aan de hand van de boven reeds toegepaste (Haviltex-)maatstaf brengt met zich dat het in de overeenkomst voorgeschreven overleg bij het inroepen van de ontbindende voorwaarde diende plaats te vinden (tenminste: óók) met de wederpartij van Hanze Vast tegen wie de voorwaarde werd ingeroepen, te weten Woudstaete, te meer nog nu het toch de rechtsverhouding tussen Hanze Vast en Woudstaete betreft waarin het inroepen van de ontbindende voorwaarde tot het door Hanze Vast beoogde effect moest leiden, terwijl van een rechtsverhouding tussen Hanze Vast en Atos op het moment van het beroep op de ontbindende voorwaarde nog geen sprake was


Uitspraak

Arrest d.d. 17 augustus 2005 Rolnummer 0300515 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: 1. Woudstaete Holding B.V., gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: Woudstaete Holding, 2. Binnenveste Development B.V., gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: Binnenveste, appellanten, in eerste aanleg: eisers, hierna gezamenlijk te noemen: Woudstaete, procureur: mr P. Tuinman, tegen 1. Hanze Vast Beleggingen C.V., gevestigd te Groningen, hierna te noemen: Hanze Vast C.V., 2. Hanze Vast Indermediair B.V., gevestigd te Groningen, hierna te noemen: Hanze Vast B.V., geïntimeerden, in eerste aanleg: gedaagden, hierna gezamenlijk te noemen: Hanze Vast, procureur: mr J.V. van Ophem. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 7 mei 2003 en 17 september 2003 door de rechtbank te Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 14 oktober 2003 is door Woudstaete hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van Hanze Vast tegen de zitting van 5 november 2003. De conclusie van de memorie van grieven tevens wijziging van eis luidt: "bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de Rechtbank te vernietigen en geïntimeerden, uitvoerbaar bij voorraad, des dat de een betalende aan de ander zal zijn gekweten, te veroordelen aan appellanten te voldoen: primair a. een bedrag van Euro 689.000,--, te vermeerderen met de rente ex art. 6:119a lid 1 BW, althans de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2003, telkens op 1 januari van elk jaar vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente; subsidiar b. een bedrag van Euro 511.619,08, te vermeerderen met de rente ex art. 6:119a lid 1 BW, althans de wettelijke rente, vanaf 1 januari 2003, telkens op 1 januari van elk jaar vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente; Primair en subsidiair c. een bedrag van Euro 4.448,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, alsmede een bedrag van Euro 1.224,33 als in eerste instantie gevorderd, te vermeerderen met de rente ex art. 6:119a lid 1 BW, althans de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2003, telkens op 1 januari van elk jaar vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. Primair en subsidiair Met veroordeling van geïntimeerden, uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van de procedure in beide instanties, die van de gelegde beslagen daaronder begrepen." Bij memorie van antwoord is door Hanze Vast verweer gevoerd met als conclusie: "het door de rechtbank tussen partijen gewezen vonnis van 17 september 2003 in stand te laten, zonodig onder nadere motivering, met veroordeling van Woudstaete in de kosten van beide procedures." Voorts hebben partijen ieder een akte genomen Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven Woudstaete hebben twaalf grieven opgeworpen. De beoordeling 1. De grieven zijn niet gericht tegen het tussenvonnis d.d. 7 mei 2003, zodat Woudstaete in haar hoger beroep tegen dat vonnis niet kan worden ontvangen. Woudstaete heeft in haar memorie van grieven voorts haar eis aldus gewijzigd dat zij thans subsidiair van Hanze Vast een gedeeltelijke nakoming (betaling naar rato) vordert. Tegen deze wijziging als zodanig is geen verzet gedaan, zodat het hof het geschil zal beoordelen op de voet van de gewijzigde eis. 2. Bij inleidende dagvaarding heeft Woudstaete van Hanze Vast gevorderd de betaling van een bedrag ad Euro 689.000,-- in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente op de voet van art. 6:119a BW, althans art. 6:119 BW. Daarnaast heeft Woudstaete ten titel van schadevergoeding enkele nevenvorderingen ingesteld wegens buitengerechtelijke incassokosten en overige kosten van rechtsbijstand. 3. Bij eindvonnis d.d. 17 september 2003 heeft de rechtbank alle vorderingen - zowel hoofdvordering als nevenvorderingen - afgewezen, in het dictum daartoe bepalende: "wijst de vordering af". Woudstaete heeft in het bijzonder tegen de afwijzing van de gevorderde hoofdsom met rente haar grieven gericht, die - gezien hun inhoud, naar het hof met partijen overeenstemt - het geschil in zoverre in volle omvang aan het oordeel van het hof onderwerpen. In die grieven, en in het bijzonder in de grieven X en XII waarin Woudstaete klaagt over de haars inziens ten onrechte afwijzing door de rechtbank van "de vordering", ligt evenwel besloten dat Woudstaete ook klaagt over de afwijzing van genoemde nevenvorderingen, te meer nu Woudstaete in hoger beroep in haar petitum de vordering tot toewijzing van deze nevenvorderingen handhaaft. In het licht van het voorgaande zal het hof thans de grieven tezamen bespreken. 4. Het geschil van partijen komt op het volgende neer. Atos Origin Telco Services BV (hierna: Atos) heeft in het najaar van 2002 door tussenkomst van haar makelaar (Jones Lang Lasalle) in het kader van een besloten inschrijving een drietal datacenters te koop aangeboden (hierna te noemen: de portefeuille van Atos). Deze portefeuille betrof twee panden te Groningen en één te Bussum. 1. Omdat Woudstaete het hoogste bod had gedaan (ad Euro 23.500.000,--), heeft Atos aan haar te kennen gegeven met haar op exclusieve basis verder te willen onderhandelen over de overdracht van de tot de portefeuille behorende panden. Kort daarna zijn tussen Woudstaete en Hanze Vast besprekingen gevoerd over de verwerving van de portefeuille van Atos, voor welke verwerving Hanze Vast inmiddels bereid was een bedrag van Euro 24.150.000,-- te betalen. 1. 1. Op 19 november 2002 is tussen Woudstaete en Hanze Vast een overeenkomst tot stand gekomen, waarvan de inhoud is weergegeven in een brief namens Woudstaete van genoemde datum, welke brief namens Hanze Vast voor accoord is ondertekend (zie productie 13 bij de inleidende dagvaarding). 2. Blijkens de tekst van deze overeenkomst zegt Woudstaete toe Hanze Vast in staat te stellen op basis van een koopprijs van Euro 23.500.000,-- (excl. eventuele omzetbelasting) de registergoederen (datacenters) die behoren tot de portefeuille van Atos te verwerven. 3. Eveneens blijkens de tekst van deze overeenkomst zullen op deze transactie de voorwaarden van een biedingsbrief d.d. 19 november 2002, door Hanze Vast aan Woudstaete gericht, van toepassing zijn, en voorts geldt als voorwaarde dat Atos Hanze Vast als contractspartner zal accepteren. Tevens is bepaald dat Woudstaete Hanze Vast verder zal adviseren op het gebied van de koopovereenkomst en de huurcontracten. 4. Voor dit een en ander zal Hanze Vast aan Woudstaete zijn verschuldigd de somma van Euro 650.000,-- (inclusief omzetbelasting) te vermeerderen met de "besparende overdrachtsbelasting" ad Euro 39.000,-- (eveneens inclusief omzetbelasting). 7. De op bovengenoemde overeenkomst toepasselijk verklaarde voorwaarden overeenkomstig de biedingsbrief van 19 november 2002 van Hanze Vast zoals genoemd onder 6.3, betreffen voor zover thans van belang de bepaling dat de uitkomst van een due diligence-onderzoek door Hanze Vast kan gelden als een ontbindende voorwaarde, welke voorwaarde aldus is geformuleerd: "Indien de uitkomsten van de due diligence niet naar genoegen van koper zijn, zal in eerste instantie nader overleg met verkoper plaatsvinden. Mocht dit overleg niet leiden tot een voor koper aanvaardbare oplossing, dan kan koper alsnog overgaan tot ontbinding van de koop (...)". 8. Bedoelde ontbindende voorwaarde is gelijk aan die van een concept-biedingsbrief van Hanze Vast, eveneens gedateerd 19 november 2002 (prod. 9 bij inleidende dagvaarding), en tevens gelijk aan die van een tot (de makelaar van) Atos gerichte brief d.d. 29 oktober 2002 (zie prod. 2, gevoegd bij een inleidende dagvaarding in kort geding, welke dagvaarding is overgelegd als productie 35 bij inleidende dagvaarding). 9. Voorzover Hanze Vast zich op het standpunt stelt dat de overeenkomst, zoals deze is neergelegd in de door beide partijen ondertekende brief van 19 november 2002, niet inhoudt dat Woudstaete aan Hanze Vast tegen betaling (door Hanze Vast) het recht verschaft om in haar (Woudstaetes) plaats een koopovereenkomst met Atos tot stand te brengen, doch dat de transactie tussen Woudstaete en Hanze Vast inhoudt de koop van onroerende zaken (zie punt 21 van de conclusie van antwoord in prima alsmede punt 40 van de memorie van antwoord), volgt het hof Hanze Vast niet in die opstelling. Bij de uitleg van een overeenkomst gaat het immers om de zin die partijen redelijkerwijs aan het overeengekomene mochten toekennen, en aan hetgeen zij dienaangaande in redelijkheid van elkaar mochten verwachten. In dat licht bezien houdt de overeenkomst zoals deze redelijkerwijs niet anders kan worden begrepen, in dat Woudstaete niet onroerende zaken, doch een recht (het "in staat stellen") aan Hanze Vast zal verschaffen om met Atos een koopovereenkomst aan te gaan, en wel op voorwaarde dat Atos Hanze Vast als contractspartner wenst te aanvaarden. Hanze Vast heeft onvoldoende gesteld om te kunnen komen tot de door haar voorgestane en mitsdien van het voorgaande afwijkende uitleg. 10. Dat ook Hanze Vast de inhoud van de overeenkomst feitelijk heeft opgevat in de hierboven door het hof omschreven zin, ligt voorts besloten in haar memorie van antwoord punt 4 in fine, waar Hanze Vast spreekt van een "geherstructureerde" koopovereenkomst in dier voege dat zij de panden rechtstreeks zou kopen van Atos, terwijl Woudstaete daarvoor een geldsbedrag zou ontvangen ten belope van het verschil tussen het bedrag waarvoor Woudstaete de portefeuille zou kunnen verwerven, en het bedrag dat Hanze Vast inmiddels bereid was voor de portefeuille te betalen. Dit laatste stemt overeen met hetgeen Hanze Vast ook reeds in prima te kennen heeft gegeven in de punten 11 en 12 van haar conclusie van antwoord. Ten overvloede overweegt het hof nog dat het hierboven weergegeven oordeel omtrent de inhoud van de overeenkomst mede wordt ondersteund door het feit dat Hanze Vast zichzelf, als blijkend uit punt 42 in fine van de conclusie van antwoord in prima, aanmerkt als "een professionele partij" terwijl de aankoop van "dit soort panden" tot haar "core-business" behoort, hetgeen op zich al grond zou opleveren voor het oordeel dat de - duidelijke en mitsdien bezwaarlijk voor tweeërlei uitleg vatbare - tekst van de overeenkomst correct weergeeft hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen. 11. Als blijkend uit het bovenstaande maken van de overeenkomst tussen Woudstaete en Hanze Vast d.d. 19 november 2002 twee voorwaarden deel uit. In het geschil tussen partijen speelt de voorwaarde, bestaande in de eis dat Atos bereid zal zijn Hanze Vast als contractspartner te aanvaarden, verder geen rol, terwijl voorts in confesso is dat vrijwel direct ná het beroep door Hanze Vast jegens Woudstaete op de ontbindende voorwaarde, Atos rechtstreeks met Hanze Vast heeft gecontracteerd met betrekking tot de portefeuille behorende panden te Groningen. Aan de orde is thans het beroep dat Hanze Vast heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde, samenhangende met het due diligence-onderzoek. Daartoe zal het hof eerst ingaan op de grondslag van de door Woudstaete ingestelde eis, om vervolgens het daartegen door Hanze Vast op grond van bedoelde ontbindende voorwaarde gevoerde verweer te beoordelen. 12. De door Woudstaete ingestelde vordering in hoofdsom kan niet anders worden gezien dan als een vordering tot nakoming van meergenoemde overeenkomst van 19 november 2002 (zie reeds punt 41 van de inleidende dagvaarding, alsmede punt 7 en punt 58 van de memorie van grieven). Hetgeen partijen en met name Hanze Vast hiervan afwijkend in het verband van de (subsidiaire) grondslag voor het gevorderde te berde hebben gebracht, zal verder terzijde worden gelaten. 13. Hanze Vast heeft op 29 november 2002 bij faxbrief (productie 15 bij inleidende dagvaarding) jegens Woudstaete een beroep gedaan op de thans relevante ontbindende voorwaarde, daartoe stellende: "Onderzoek naar bovengenoemde datacenters heeft ons doen besluiten om af te zien van de aankoop van bovengenoemde portefeuille in de huidige samenstelling. Afspraken zoals vastgelegd in onze brief dd 19 november 2002 aan Binnenveste alsmede de nader gemaakte afspraken in uw brief aan ons van dezelfde datum zijn hierbij niet meer van kracht". 14. Woudstaete heeft reeds in prima (zie de eerste twee alinea's van punt 4 van de pleitnota, behorende bij het proces-verbaal van de comparitie) alsmede in het hoger beroep (memorie van grieven, punten 9 en 66 (i) alsmede de laatste alinea van de toelichting op grief IV) aangevoerd - in essentie en voor zover thans van belang - dat het beroep van Hanze Vast op de ontbindende voorwaarde geen doel treft, nu Hanze Vast daarbij heeft nagelaten het contractueel voorgeschreven nader overleg te voeren met Woudstaete om te komen tot een voor Hanze Vast aanvaardbare oplossing. 15. Hierboven is reeds overwogen dat de ontbindende voorwaarde haar oorsprong heeft in een (biedings)brief van Hanze Vast aan Atos d.d. 29 oktober 2002, en dat de betreffende voorwaarde sedertdien tekstueel ongewijzigd is gebleven, ofschoon Atos in de latere (concept)versies niet meer als contractspartij figureert. Waar door Hanze Vast is aangevoerd (conclusie van antwoord punt 26; memorie van antwoord punt 55) dat zij zich jegens Jones Lang LaSalle (de makelaar van Atos) heeft beroepen op de ontbindende voorwaarde, welk beroep vervolgens zou zijn aanvaard, leidt dit het hof niet tot de conclusie dat het in de overeenkomst bij gelegenheid van een (voorgenomen) beroep op de ontbindende voorwaarde voorgeschreven overleg (enkel) met Jones Lang LaSalle diende plaats te vinden. Immers, een redelijke uitleg van de overeenkomst tussen Woudstaete en Hanze Vast aan de hand van de boven reeds toegepaste (Haviltex-)maatstaf brengt met zich dat het in de overeenkomst voorgeschreven overleg bij het inroepen van de ontbindende voorwaarde diende plaats te vinden (tenminste: óók) met de wederpartij van Hanze Vast tegen wie de voorwaarde werd ingeroepen, te weten Woudstaete, te meer nog nu het toch de rechtsverhouding tussen Hanze Vast en Woudstaete betreft waarin het inroepen van de ontbindende voorwaarde tot het door Hanze Vast beoogde effect moest leiden, terwijl van een rechtsverhouding tussen Hanze Vast en Atos op het moment van het beroep op de ontbindende voorwaarde nog geen sprake was. Hierbij zij nog aangetekend dat het hof uit de stellingen van Hanze Vast niet heeft kunnen opmaken dat zij op dit punt van een andere opvatting is uitgegaan, nu zij ook zelf bij herhaling rept over overleg met Woudstaete naar aanleiding van haar beroep op de ontbindende voorwaarde (memorie van antwoord punten 58 en 61, alsmede de antwoordakte punt 3). 16. Uit hetgeen Hanze Vast ten processe heeft aangevoerd blijkt niet dan wel onvoldoende gemotiveerd dat Hanze Vast enig overleg met Woudstaete heeft gevoerd, voorafgaand aan de jegens Woudstaete ingeroepen ontbinding van de overeenkomst d.d. 29 november 2002 op basis van de uitkomsten van het due diligence-onderzoek. Dat van overleg geen sprake is geweest, blijkt tevens uit hetgeen Hanze Vast heeft gesteld in punt 5 van de memorie van antwoord, terwijl uit de punten 26 en 59 van dit stuk volgt dat Hanze Vast bedoeld contractueel voorgeschreven overleg achterwege heeft gelaten wegens een op een aan de overeenkomst voorafgegane opstelling van Woudstaete gebaseerde prognose omtrent de (door Hanze Vast waarschijnlijk geachte) uitkomst van zodanig overleg. Hetgeen Hanze Vast op dit punt naar voren heeft gebracht, acht het hof daarbij volstrekt onvoldoende om, zoals Hanze Vast kennelijk voor ogen staat, tot de gevolgtrekking te komen dat van Hanze Vast redelijkerwijs niet kon of hoefde te worden gevergd dat zij het in de overeenkomst bedoelde overleg met Woudstaete zou voeren, te meer waar Woudstaete bij herhaling heeft gesteld - hetgeen onvoldoende weersproken is door Hanze Vast - dat zij bereid was zelf het pand te Bussum aan te kopen. Tenslotte: omtrent een tijdens of na het due diligence-onderzoek opgekomen zodanig onwelwillende opstelling aan de zijde van Woudstaete dat van Hanze Vast in redelijkheid niet (meer) kon worden gevergd dat zij nader overleg met Woudstaete zou voeren alvorens een beroep te doen op de ontbindende voorwaarde, is ten processe niet gebleken. 17. Nu het voorgeschreven overleg in het geheel niet heeft plaatsgevonden, is verder niet aan de orde of sprake was van "een voor koper (Hanze Vast) aanvaardbare oplossing", zodat al hetgeen Hanze Vast op dit punt heeft aangevoerd onbesproken kan blijven. 18. Daarmede staat vast dat Hanze Vast niet heeft voldaan aan de contractuele voorwaarde voor het doen van een beroep op de thans aan de orde zijnde ontbindende voorwaarde. 19. Zulks brengt met zich dat de overeenkomst waarin Hanze Vast zich verplicht tot betaling van Euro 689.000,-- in stand is gebleven, en dat Woudstaete met recht hiervan nakoming vordert. Omtrent het bestaan van enige (andere) ontbindings- of vernietigingsgrond die aan het bestaan van de overeenkomst een einde zou kunnen maken, is ten processe niets gebleken. 20. Dat de overeenkomst uiteindelijk niet heeft geleid tot een overeenkomst tussen Hanze Vast en Atos zoals tussen Woudstaete en Hanze Vast is beoogd, doet aan het voorgaande niet af nu het uitblijven van zodanig resultaat het gevolg is van het opkomen van een beletsel aan de zijde van Hanze Vast, hetgeen voor haar rekening dient te blijven en geen afbreuk doet aan de rechten van Woudstaete. 21. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de door Woudstaete (in hoger beroep: primair) ingestelde vordering tot nakoming van de contractuele hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, dient te worden toegewezen. Aan enige door Hanze Vast bepleite matiging van de vordering tot nakoming ontbreekt grondslag. 22. Met betrekking tot de verschuldigde wettelijke rente over de hoofdsom overweegt het hof dat is voldaan aan de vereisten voor toepassing van art. 6:119a BW. Als ingangsdatum voor de rente zal het hof met Woudstaete uitgaan van 1 januari 2003, nu Hanze Vast op dit punt geen verweer heeft gevoerd. 23. Voorzover in de grieven een met het bovenstaande overeenstemmende uitkomst van de procedure wordt bepleit, treffen zij doel, en voor het overige behoeven zij geen verdere bespreking. Voor het verlenen van enige bewijsopdracht is geen plaats. 24. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten overweegt het hof dat Woudstaete deze kosten, in het licht van hetgeen daartegen door Hanze Vast is aangevoerd (zie conclusie van antwoord punt 48 e.v.), ten processe onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd, zodat deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen. In zoverre missen de grieven doel. 25. Het laatstgenoemde geldt evenzo met betrekking tot de door Woudstaete gevorderde overige kosten van rechtsbijstand. Mede gelet op hetgeen Hanze Vast terzake heeft aangevoerd (conclusie van antwoord punt 52 e.v.), ontbreekt met name het voor vergoeding van deze kosten als schade in de zin van art. 6:96 lid 2 sub a vereiste causale verband met "de gebeurtenis waarop de schade berust", nu niet het niet-nakomen door Hanze Vast van de overeenkomst van 19 november 2002 als relevante "gebeurtenis" causaal moet worden geacht voor het ontstaan van de thans bedoelde schadeposten, doch het daarentegen het door Woudstaete zelf gelegde beslag is dat als causa efficiens voor deze schade dient te worden aangemerkt. 26. Op grond van het voorgaande zal het beroepen vonnis ten aanzien van de hoofdvordering en de daarover verschuldigde rente worden vernietigd, onder verwijzing van Hanze Vast als de in de procedure overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties (voor wat het liquidatietarief betreft: in prima 2 punten in tarief VII; in appel 1,5 punt in tarief VII). 27. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet terzake dienende, buiten bespreking blijven. De beslissing Het gerechtshof: verklaart Woudstaete niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis d.d. 7 mei 2003; vernietigt het beroepen vonnis d.d. 17 september 2003, en opnieuw rechtdoende: veroordeelt Hanze Vast Beleggingen C.V. en Hanze Vast Intermediair B.V. om, des dat de een betalende aan de ander zal zijn gekweten, aan Woudstaete te betalen de somma van Euro 689.000,-- (zegge zeshonderd negenentachtig duizend Euro), te vermeerderen met de op de voet van art. 6:119a BW verschuldigde wettelijke rente ingaande 1 januari 2003 tot aan de dag van algehele voldoening; veroordeelt Hanze Vast Beleggingen C.V. en Hanze Vast Intermediair B.V., des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, in de kosten van de procedure, die van het beslag daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woudstaete als volgt te begroten: in prima: Euro 3.931,20 aan verschotten en Euro 4.448,-- voor salaris; in appel: Euro 4.892,20 aan verschotten en Euro 5.037,-- voor salaris; verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af hetgeen Woudstaete in prima en in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd. Aldus gewezen door mrs Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 17 augustus 2005.