Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1471

Datum uitspraak2005-08-24
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5149 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hetgeen betrokkene in verzet heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim (overschrijding beroepstermijn) te verontschuldigen. Verzet ongegrond.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/5149 WAJONG U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposante], wonende te [woonplaats], opposante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Maastricht op 27 juli 2004 (reg.nr.: AWB 03/1137 WAJONG) tussen partijen gegeven uitspraak. Bij uitspraak van 14 december 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep niet tijdig bij de Raad is ingediend en niet is gebleken van redenen op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest. Opposante is van die uitspraak in verzet gekomen. Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 juli 2005, waar namens geopposeerde is verschenen mr. P.H.H.J. Krijnen, terwijl opposante -zoals tevoren is bericht- niet is verschenen. II. MOTIVERING Volgens artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat voor wat betreft het hoger beroep in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen bekend is gemaakt. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De aangevallen uitspraak is op 27 juli 2004 in afschrift aan partijen verzonden. Het beroepschrift is op 21 september 2004 ter griffie ontvangen. Op grond van bovenvermelde gegevens moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. In het verzetschrift heeft opposante wederom aangevoerd dat zij de aangevallen uitspraak te laat heeft ontvangen, omdat haar post verkeerd bezorgd was en dat dit had kunnen gebeuren omdat haar advocaat het poststuk niet aangetekend had verzonden. Hetgeen opposante in verzet heeft aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim van opposante te verontschuldigen en de Raad tot een ander oordeel te leiden dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 14 december 2004. Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van 14 december 2004 derhalve in stand. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005. (get.) Ch. van Voorst. (get.) J.W.P. van der Hoeven.