Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1473

Datum uitspraak2005-06-30
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers202/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kinderalimentatie. Bepaling behoefte kind. Partijen hebben nimmer in gezinsverband samengewoond.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER BESCHIKKING van 30 juni 2005 in de zaak met rekestnummer 202/05 van: [...], wonende te [woonplaats], APPELLANT, procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, t e g e n [...], wonende te [woonplaats], GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd. 1.2. De man is in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 23 november 2004 van de rechtbank te Haarlem, met zaaknummer 102063/2004 . 1.3. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. De zaak is op 19 mei 2005 ter zitting behandeld. 2. De feiten 2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld. 2.2. Partijen hebben van december 2000 tot eind februari 2001 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is [de minderjarige] geboren [in] 2001. Partijen hebben nooit met elkaar samengeleefd. 2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken. Hij is geboren [in] 1972. Hij is alleenstaand. 2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken. Zij is geboren [in] 1974. [De minderjarige], en [twee kinderen], beiden geboren [in] 1997 uit een eerdere relatie van de vrouw, hebben hun gewone verblijfplaats bij de vrouw. Zij is gedurende twintig uur per week werkzaam bij [X]. Haar inkomen bedraagt, blijkens de salarisafrekeningen van juli 2004 tot en met september 2004, € 1.090,-- bruto per maand. Na aftrek van huursubsidie betaalt zij € 194,-- per maand aan huur. De huursubsidie bedraagt € 113,-- per maand. Zij is tegen ziektekosten verzekerd bij een ziekenfonds. Zij betaalt € 50,-- per maand aan premie voor een aanvullende ziektekostenverzekering. Zij ontvangt, blijkens rekeningafschriften van augustus en september 2004 € 257,-- per maand van de Belastingdienst. Zij betaalt een ouderbijdrage voor gastouderopvang van [de minderjarige] bij de Stichting Kinderopvang [Y]. Zij ontvangt, blijkens een bankafschrift van september 2004, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [haar twee andere kinderen] totaal € 100,-- per maand van [haar ex-partner]. 3. Het geschil in hoger beroep 3.1. Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking is onder meer bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2004 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te betalen van € 338,-- per maand. 3.2. De man verzoekt na wijziging van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] voor de periode van 1 mei 2004 tot 1 september 2005 te bepalen op € 80,83 per maand en met ingang van 1 september 2005 te bepalen op € 51,24 per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten. 3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, c.q. het verzoek van de man af te wijzen. 4. Beoordeling van het hoger beroep 4.1. Partijen strijden over de vraag op welke wijze de behoefte van [de minderjarige] aan een bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding dient te worden vastgesteld, gelet op het feit dat partijen nimmer in gezinsverband met [de minderjarige] hebben samengeleefd. 4.2. De man stelt primair dat bij de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] slechts rekening dient te worden gehouden met het netto gezinsinkomen van de vrouw en de omstandigheid dat totaal drie kinderen tot het gezin van de vrouw behoren. De behoefte van [de minderjarige] bedraagt derhalve € 68,33 per maand, aldus de man. Subsidiair, indien het hof de behoefte van [de minderjarige] relateert aan het netto gezinsinkomen van beide partijen, is het door de rechtbank bepaalde naar het oordeel van de man eveneens onjuist. Immers, nu het fictieve netto gezinsinkomen van beide partijen tezamen hoger is dan € 3.500,-- per maand, waarmee een behoefte van € 351,67 per maand correspondeert, dient een hogere behoefte dan dit bedrag aan de hand van justificatoire bescheiden te worden vastgesteld en aannemelijk gemaakt. Nu de vrouw dit niet aannemelijk heeft gemaakt, bedraagt de behoefte van [de minderjarige] € 351,67 per maand, vermeerderd met de daadwerkelijke kosten voor kinderopvang. De rechtbank is ten aanzien van deze kosten kinderopvang ten onrechte uitgegaan van een bedrag van € 57,-- per maand, nu de vrouw heeft erkend dat deze kosten lager zijn, namelijk gemiddeld € 39,44 per maand. Tot september 2005 dient met deze kosten voor kinderopvang rekening te worden gehouden, nu [de minderjarige] vanaf september 2005 naar school zal gaan. Voorts stelt hij dat de daadwerkelijke behoefte niet alleen bepaald wordt door het netto gezinsinkomen, maar ook door de werkelijk gemaakte kosten voor het kind. Gelet op de gezinssituatie en de financiële situatie van de vrouw vallen de werkelijke kosten voor [de minderjarige] lager uit dan de bedragen waarmee de tabel rekening houdt. Verder merkt de man op dat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de vrouw samenwoont met de heer [...] en voorts dat zij € 257,-- per maand ontvangt van de Belastingdienst in verband met een voorlopige teruggave. 4.3. De vrouw betwist hetgeen de man stelt. Zij stelt dat de behoefte van [de minderjarige], uitgaande van een gezamenlijk netto gezinsinkomen van € 4.000,-- per maand, alsmede uitgaande van de tabel voor één kind, € 710,-- per maand bedraagt te verhogen met de kosten voor kinderopvang van € 57,-- per maand, zodat de totale behoefte € 767,-- per maand bedraagt. Naar rato van inkomens zou de door de man te betalen bijdrage voor [de minderjarige] € 575,-- per maand bedragen. Zij stelt dat het in casu gaat om een eerste alimentatievaststelling waardoor kan worden volstaan met een globale begroting van de kosten voor [de minderjarige]. 4.4. Het hof stelt voorop dat het feit dat partijen nimmer in gezinsverband met [de minderjarige] hebben samengeleefd, niet eraan in de weg staat dat bij de bepaling van de behoefte van het kind de financiële middelen van de man mede in aanmerking worden genomen, zij het dat deze niet bij die van de moeder moeten worden opgeteld. Het wettelijk uitgangspunt is immers, dat zowel de vader als de moeder aan de verzorging en opvoeding van hun kind dienen bij te dragen. 4.5. Het hof overweegt als volgt. Het gaat om de eerste vaststelling van een bijdrage voor [de minderjarige]. Bij de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] dient, naar het oordeel van het hof, in beginsel in gelijke mate rekening te worden gehouden met de feitelijke situatie van elk van beide partijen, nu beide ouders onderhoudsplichtig zijn. Het hof zal voor de bepaling van de behoefte van [de minderjarige] eerst rekening houden met de situatie dat de behoefte van [de minderjarige] gehéél zou worden bepaald op grond van het inkomen van de vrouw, uitgaande van de tabel kosten kinderen bij drie kinderen, en vervolgens met de situatie dat de behoefte van [de minderjarige] geheel zou worden bepaald op grond van het inkomen van de man en uitgaan van de tabel bij één kind. Aan de zijde van de vrouw zal worden uitgegaan van haar netto inkomen inclusief vakantietoeslag. Voorts wordt rekening gehouden met de maandelijkse bijdrage van de Belastingdienst van € 257,--, nu uit overgelegde bankafschriften aannemelijk is geworden dat zij deze bijdrage ontvangt. Aan de zijde van de man zal rekening worden gehouden met een inkomen van € 3.000,-- netto per maand, nu de man dit onbetwist heeft gesteld. Met inachtneming van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen dient het resultaat van beide situaties te worden gemiddeld. Voorts wordt rekening gehouden met het feit dat het inkomen van de vrouw door de vast te stellen bijdrage van de man zal worden verruimd, waardoor de levensstandaard in haar gezin hoger zal zijn dan zonder bijdrage het geval is. Deze benadering brengt mee dat het hof in redelijkheid een behoefte van [de minderjarige] van € 180,-- per maand vaststelt. Dit bedrag gaat niet uit boven hetgeen de vrouw naar verwachting aan [de minderjarige] zal uitgeven, ook niet indien in aanmerking wordt genomen dat zij, naar zij ter zitting heeft meegedeeld, [de minderjarige] financieel niet anders zal behandelen dan haar andere kinderen. Ten aanzien van de kosten kinderopvang zal het hof, mede gelet op de overgelegde formulieren van Stichting kinderopvang [Y], tot 1 september 2005 rekening houden met een eigen bijdrage van € 57,-- per maand. De stelling van de vrouw ter zitting in hoger beroep dat deze kosten thans € 100,-- per maand bedragen, heeft zij mede gelet op de betwisting van de man onvoldoende aannemelijk gemaakt. Met ingang van 1 september 2005 zal rekening worden gehouden met kosten voor naschoolse opvang van [de minderjarige] van € 60,-- per maand. Deze bedragen zullen bij de vastgestelde behoefte worden opgeteld. De behoefte van [de minderjarige] aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding bedraagt derhalve totaal € 240,-- per maand. 4.6. Het hof acht het gelet op de inkomensverhoudingen van partijen en gelet op het feit dat de behoefte voor [de minderjarige] is bijgesteld, redelijk deze bijdrage volledig ten laste van de man te laten komen. Hierbij acht het hof mede van belang dat de man geen enkel inzicht in zijn financiële situatie heeft verschaft en dat zijn draagkracht niet ter discussie staat. Verder overweegt het hof, voor zover van belang, dat de man, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw samenwoont met de heer [...]. 4.7. Voorzover de man vanaf 1 mei 2004 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 4.5 vermelde bijdrage, kan van de vrouw, nu een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. 4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing. 5. Beslissing Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, inzoverre opnieuw rechtdoende, bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op € 240,-- (TWEEHONDERD VEERTIG EURO) per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat, voorzover de man over de periode vanaf 1 mei 2004 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E. van Zandwijk-Hillebrands, M. Wigleven en J.A.M. de Wit in tegenwoordigheid van mr. M. Wolfrat als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2005.