
Jurisprudentie
AU1474
Datum uitspraak2005-08-17
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 05/1080, AWB 05/1081
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 05/1080, AWB 05/1081
Statusgepubliceerd
Indicatie
Nieuwbouw Aldi-supermarkt in centrum Raalte.
Gelezen het beroepschrift dient in de bodemzaak beoordeeld te worden of verweerder de vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 mocht volgen en na afweging van alle belangen in redelijkheid tot het verlenen van die vrijstelling en de ontheffing van het parkeervereiste heeft kunnen komen. Voorts dient beoordeeld te worden of de bouwvergunning met gebruikmaking van die vrijstellingen terecht is verleend.
Gelezen het beroepschrift dient in de bodemzaak beoordeeld te worden of verweerder de vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 mocht volgen en na afweging van alle belangen in redelijkheid tot het verlenen van die vrijstelling en de ontheffing van het parkeervereiste heeft kunnen komen. Voorts dient beoordeeld te worden of de bouwvergunning met gebruikmaking van die vrijstellingen terecht is verleend.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
De Voorzieningenrechter
Reg.nrs. : AWB 05/1080
AWB 05/1081
UITSPRAAK
betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.W. van Noordt Wieringa,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Raalte,
verweerder,
en
Borghese B.V.,
gevestigd te Nijkerk,
belanghebbende.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Het besluit van verweerder d.d. 24 mei 2005.
2. De feiten en loop van de procedure
Op 4 juni 2004 heeft belanghebbende onder de naam Borghese Vastgoed Projecten bij verweerder een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van een Aldi-supermarkt en de bouw van 9 appartementen aan de Schapenstraat/Molenhof te Raalte, kadastraal bekend gemeente Raalte, sectie E, nummer 4446. De bouw is gepland op de tussen deze supermarkt en de Schapenstraat gelegen parkeerruimte, waarmee de verkoopvloeroppervlakte van de supermarkt, die thans ongeveer 650 m² bedraagt, met ongeveer 350m² wordt uitgebreid. Op deze uitbreiding worden een tweetal woontorens gerealiseerd, één bestaande uit vier appartementen en één bestaande uit vijf appartementen. Deze torens zullen een totale hoogte hebben van 17 en 20 meter. Voor de toekomstige bewoners van deze appartementen wordt per appartement één parkeerplaats gerealiseerd in een garage onder het te bouwen gebouw.
Ten behoeve van dit bouwplan is reeds voor de datum van de aanvraag een herziening van het vigerende bestemmingsplan “Raalte Centrum e.o.1997” in procedure gebracht. Het voorontwerpbestemmingsplan “Raalte Centrum e.o. 1997, herziening Molenhof” heeft van 28 maart tot en met 24 april 2002 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn diverse inspraakreacties van onder andere verzoeker in april 2002 ingediend. Tevens heeft in juli 2002 het vooroverleg met de Provinciaal Planologische Commissie plaatsgevonden, die positief heeft geadviseerd. Er is vervolgens nog een akoestisch onderzoek verricht en de bouwhoogte is tot 20 meter verhoogd. Het ontwerpbestemmingsplan gedateerd 8 maart 2004, heeft van 1 tot 28 april 2004 ter inzage gelegen. Op 17 april 2004 zijn zienswijzen over het ontwerp ingediend.
Op 13 mei 2004 heeft verweerder Gedeputeerde Staten van Overijssel (GS) verzocht een algemene verklaring van geen bezwaar af te geven met het oog op het verlenen van vrijstelling ex artikel 19, lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Daarbij is aan GS een nieuwe plankaart verstrekt met de nieuwe bouwhoogten. Op 22 juni 2004 hebben GS de gevraagde verklaring van geen bezwaar afgegeven met het oog op het verlenen van vrijstelling van het geldende bestemmingsplan voor het gebied gelegen aan de Molenhof/Schapenstraat ten behoeve van de uitbreiding van de Aldi en de bouw van negen appartementen.
Op 3 augustus 2004 is een positief welstandsadvies uitgebracht.
Vervolgens is het voornemen om vrijstelling te verlenen gepubliceerd en heeft het bouwplan met ingang van 19 augustus 2004 vier weken ter inzage gelegen. Door verzoeker en namens [bedrijf] BV zijn zienswijzen ingediend.
Bij besluit van 4 januari 2005 is namens verweerder vrijstelling ex artikel 19, lid 2 van de WRO en bouwvergunning voor het vergroten van een winkelpand en het bouwen van 9 appartementen verleend.
Onder andere verzoeker heeft tegen dit besluit op 11 februari 2005 bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 31 maart 2005 heeft verweerder
- het besluit van 4 januari 2005 ingetrokken, omdat het besluit van 4 januari 2005 onbevoegd is genomen;
- de ingebrachte zienswijzen tegen het voornemen vrijstelling te verlenen middels artikel 19, lid 2 WRO niet overgenomen; en
- de benodigde vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO verleend en behoudens rechten van derden de door belanghebbende gevraagde bouwvergunning verleend.
Het door verzoeker aangetekende bezwaar van 11 februari 2005 tegen het besluit van 4 januari 2005 is mede gericht geacht tegen het besluit van 31 maart 2005.
Op 17 april 2005 heeft de commissie Bezwaarschriften van de gemeente Raalte advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit van 24 mei 2005 heeft verweerder conform het advies besloten:
- het besluit van 31 maart 2005 in te trekken;
- de ingebrachte zienswijzen tegen het voornemen om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, lid 2 WRO niet over te nemen;
- de benodigde vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO te verlenen;
- vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 2.5.30, lid 4 van de Bouwverordening;
- de bezwaren van onder meer verzoeker ongegrond dan wel niet-ontvankelijk te verklaren;
- behoudens rechten van derden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Dit besluit is bij schrijven van 27 mei 2005, verzonden op 31 mei 2005, aan de gemachtigde van verzoeker bekend gemaakt.
Namens verzoeker is op 8 juli 2005 tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij verzoekschrift van dezelfde datum heeft de gemachtigde van verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het besluit van 24 mei 2005.
Verweerder heeft op 1 augustus 2005, verzonden op 3 augustus 2005, de stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het verzoek is op 9 augustus 2005 door de voorzieningenrechter van de rechtbank behandeld. Ter zitting is verzoeker verschenen bij zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigden J. Mekers en K. Heidinga.
Belanghebbende is verschenen bij ing. E.R. Otten.
Op verzoek van de voorzieningenrechter is verschenen drs. E. Munneke, als vertegenwoordiger van Gedeputeerde Staten van Overijssel om de praktijk bij de beoordeling van ruimtelijke plannen toe te lichten.
3. Motivering
3.1. Toetsing en kortsluiting
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven, dat hij niet langer met de bouw wil wachten, zodat de vrees voor het ontstaan van een onomkeerbare situatie reëel is en eiser bij deze voorzieningenprocedure een spoedeisend belang heeft.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Partijen hebben ter zitting aangegeven prijs te stellen op afdoening van de hoofdzaak door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter is na de zitting tot de conclusie gekomen, dat nader onderzoek voor de beoordeling van de hoofdzaak niet nodig is en zal daarom van zijn bevoegdheid onmiddellijk daarin uitspraak te doen gebruikmaken.
3.2 Standpunt verzoeker
In zijn beroepschrift heeft verzoeker, die tegenover de bouwlocatie woont, de gevolgde vrijstellingsprocedure aangevochten en op de voor hem onaanvaardbare consequenties gewezen voor zijn woongenot, (zon)lichtinval en uitzicht. Voorts vreest hij een toename van verkeer en parkeeroverlast.
Vanwege de onomkeerbare situatie die ontstaat als de bouw gestart wordt, verzoekt hij om een voorlopige voorziening.
3.3 Wettelijk kader
Artikel 19, lid 1 en lid 2 van de WRO luidt als volgt:
“1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegeven op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.”
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Raalte Centrum e.o. 1997”, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juni 1998 en goedgekeurd door GS op 12 januari 1999. De gronden waarop het bouwplan gerealiseerd moet worden zijn voorzien van de bestemming ‘verblijfsdoeleinden’.
Ingevolge artikel 10 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn gronden met de bestemming verblijfsdoeleinden bestemd voor doeleinden van verblijf, plaatselijke verkeersafwikkeling, parkeerplaatsen, bermen, straatmeubilair, groenvoorzieningen, speelplaatsen, kermissen, standplaatsen, evenementen, markten, terrassen, schuilgelegenheden en nutsvoorzieningen met de daarbij benodigde andere bouwwerken.
Op deze gronden mogen, blijkens de planvoorschriften, slechts kleine bouwwerken opgericht worden die verwant zijn aan de beschreven doeleinden.
Ingevolge artikel 10, lid 7 van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding ‘wijzigingsgebied 3’ is aangegeven, de bestemming wijzigen in de bestemming “Centrumvoorzieningen”(artikel 3), met dien verstande dat:
a. uit distributie-planologisch onderzoek de behoefte moet blijken;
b. het aantal bouwlagen niet meer dan 4 mag bedragen;
c. het aantal parkeerplaatsen ten opzichte van de huidige situatie niet mag worden verkleind.
Ingevolge artikel 3, lid 1 van de planvoorschriften zijn de op de kaart aangewezen gronden voor “Centrumvoorzieningen” bestemd voor doeleinden van detailhandel, dienstverlening, horecabedrijven, een en ander met de bijbehorende terreinen, waaronder een ondergrondse parkeergarage, een parkeerdek en doorgangen.
Artikel 3, lid 4 van de voorschriften regelt dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van het realiseren van woningen op de verdieping, met dien verstande dat deze vrijstelling alleen kan worden verleend indien:
a. de bedrijfsvoering van de aanwezige detailhandel niet mag worden beperkt;
b. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid; en
c. de woningen naar de openbare ruimte zijn gericht.
Ingevolge het derde lid van artikel 3 bedraagt de hoogte van een bouwlaag maximaal 5 meter en mogen er vier bouwlagen gebouwd worden.
Indien burgemeester en wethouders gebruik maken van de mogelijkheid, zoals neergelegd in artikel 10, lid 7 van de planvoorschriften, dient een wijzigingsprocudure in gang te worden gezet, waarbij zienswijzen ingediend kunnen worden en GS ingeschakeld moet worden. In een dergelijke procedure staan de mogelijkheden van bezwaar en beroep open.
Gezien het bouwplan en het wettelijk kader constateert de voorzieningen-rechter, dat het bouwplan niet via de binnenplanse wijzigings- en vrijstellingsbevoegdheid gerealiseerd kan worden, nu het bouwplan, in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 10, lid 7, van de planvoorschriften, bestaat uit meer dan vier bouwlagen en het aantal parkeerplaatsen wordt verkleind. Bovendien overschrijdt het bouwplan de grenzen van wijzigingsgebied 3, nu op het huidige trottoir wordt gebouwd.
Realisatie van het bouwplan is derhalve slechts mogelijk middels een herziening van het bestemmingsplan of middels het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
3.3. Beoordeling
Gelezen het beroepschrift dient in de bodemzaak beoordeeld te worden of verweerder de vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 2 mocht volgen en na afweging van alle belangen in redelijkheid tot het verlenen van die vrijstelling en de ontheffing van het parkeervereiste heeft kunnen komen. Voorts dient beoordeeld te worden of de bouwvergunning met gebruikmaking van die vrijstellingen terecht is verleend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevolgde procedure als volgt:
Gelet op de vrij recente datum van het vigerende bestemmingsplan waarin door de gemeenteraad met het oog op de gewenste verdere ontwikkeling van het centrum van Raalte duidelijke kaders zijn aangegeven aan de wijzigingsbevoegdheid van verweerder, had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de hand gelegen dat verweerder, deze kaders te buiten gaande, de koninklijke weg van planherziening had gevolgd, waarbij de gemeenteraad het bevoegde orgaan is. Verweerder heeft deze weg echter niet gevolgd.
Een procedure als geregeld in artikel 19, lid 1, juncto 19a van de WRO is voor een project als het onderhavige als een gelijkwaardig alternatief van een reguliere planherziening te beschouwen. In de gemeente Raalte is de in artikel 19, lid 1 van de WRO neergelegde bevoegdheid van de gemeenteraad gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Vrijstellingen ex artikel 19, lid 1 van de WRO worden echter doorgaans, zoals ook door verweerder is bevestigd, in een Raadscommissie besproken en er dient een verklaring van geen bezwaar te worden gevraagd aan GS, waarbij ingediende zienswijzen worden meegezonden.
Ook deze weg heeft verweerder niet willen volgen.
Verweerder heeft de volgende procedure gevolgd met medewerking van GS:
Verweerder heeft een voorontwerp bestemmingsplan opgesteld op 31 januari 2002. Vooroverleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro) heeft plaatsgevonden waarbij de toenmalige Provinciale Planologische Commissie (thans: Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving – PCFL) op 1 juli 2002 een positief advies heeft uitgebracht.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 8 maart 2004 verschenen en heeft van 1 april 2004 tot 28 april 2004 ter inzage gelegen. Zienswijzen zijn ingediend. Vervolgens is met dit ontwerp niets meer gebeurd, behoudens het feit dat het gebruikt wordt als ruimtelijke onderbouwing van het in geding zijnde bouwplan.
Ter zitting is van de zijde van verweerder aangegeven dat het niet in de verwachting ligt dat dit ontwerpplan op korte termijn voorgelegd zal worden aan de gemeenteraad voor vaststelling, aangezien binnen verweerders gemeente een totale herziening van de bestaande bestemmingsplannen plaats zal gaan vinden, en het ontwerp bestemmingsplan ‘herziening Molenhof’ meegenomen zal worden in een herziening van het bestemmingsplan dat ziet op het hele centrum van Raalte. Op welke termijn dit zal gebeuren kon verweerder niet aangeven.
De voorzieningenrechter maakt uit deze gang van zaken op dat het ontwerpbestemmingsplan, dat de basis vormt voor onderhavige bouwplan, derhalve buiten beeld blijft voor de gemeenteraad. Blijkens het door verweerder in de bezwaarprocedure ingenomen standpunt wordt bij een eventuele vaststelling het ontwerp opnieuw ter visie gelegd en worden opmerkingen nog meegenomen. Een ongewijzigde vaststelling van het ontwerpplan door de gemeenteraad is dus geenszins gegarandeerd.
Op basis van het (voor)ontwerpbestemmingsplan is echter wel een (algemene) verklaring van geen bezwaar gevraagd en verkregen van GS, zulks ten behoeve van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 2 van de WRO, dus zonder dat de zienswijzen die tegen de nog te verlenen vrijstelling zullen worden ingebracht kenbaar zijn gemaakt aan GS. Aldus kan in de ogen van verweerder (en ook GS) het bouwplan van belanghebbende worden verwezenlijkt.
De onderhavige procedure heeft echter tot gevolg dat de gemeenteraad of de raadscommissie geheel buiten spel zijn gezet, en bovendien hebben GS de tegen de vrijstelling ingediende zienswijzen niet onder ogen gekregen. Ook is niet gebleken dat GS de zienswijzen gericht tegen het ontwerpbestemmings-plan hebben gezien.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn door deze handelwijze van verweerder en GS wezenlijke waarborgen voor belanghebbenden omzeild en wordt de rechtszekerheid die een bestemmingsplan behoort te bieden ondermijnd.
In dit verband wordt er nog op gewezen dat in de binnenplanse wijzigings-procedure juncto artikel 11 WRO meer waarborgen zijn gelegen voor degenen die een zienswijze hebben ingediend (GS krijgt deze te zien en moet de wijziging goedkeuren) dan met de thans door verweerder gevolgde artikel 19, lid 2 procedure. Dat betekent dat voor een minder ingrijpend bouwplan meer waarborgen bestaan dan voor de huidige, door diverse omwonenden bestreden, hoogbouw.
Ook afgezien van het omzeilen van wettelijke waarborgen had verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de onderhavige procedure niet kunnen en mogen volgen. Hiertoe wordt het volgende aan de hand van de wettekst en de bedoeling van de wetgever overwogen.
Artikel 19, lid 2 van de WRO ziet op vrijstelling voor aangegeven categorieën van gevallen. Deze categorieën van gevallen zijn neergelegd in de ‘Handreiking en beoordeling ruimtelijk plannen’ van de provincie Overijssel.
In de daarin opgenomen lijst gaat het naast kleinschalige nieuwbouw om vernieuwen, veranderen of uitbreiden van bestaande bouw en komt het onderhavige project - een combinatie van uitbreiding van een winkel en nieuwbouw van woningen - niet voor. Partijen zijn het hierover overigens eens.
Ten aanzien van het onderhavige bouwplan hebben GS op 22 juni 2004 een afzonderlijke verklaring van geen bezwaar afgegeven met het oog op de toepassing van artikel 19, lid 2 van de WRO. Dit is een eveneens in de Handreiking beschreven praktijk.
Deze praktijk is niet in de wet voorzien. Artikel 19, lid 2 van de WRO ziet naar het oordeel van de voorzieningenrechter op een tevoren aangegeven en vastgestelde lijst van categorieën van gevallen waarvoor in beginsel nu juist niet het vereiste van een verklaring van geen bezwaar geldt. Een specifiek bouwplan of een louter op een specifiek bouwplan ziend voorontwerp bestemmingsplan is niet zelf een categorie, zoals verweerder stelt, maar een geval, dat tot een categorie zou kunnen behoren. Als gezegd behoort het onderhavige plan echter niet tot één van de aangegeven categorieën. Het kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest de categorieënlijst telkens met een concreet bouwplan uit te breiden. GS hadden de thans aan de orde zijnde verklaring van geen bezwaar dan ook niet af mogen geven.
Voorts is er sprake van strijd met het bepaalde in artikel 19a van de WRO, waarin is voorgeschreven dat indien een verklaring van geen bezwaar wordt gevraagd - en niet kan worden ontkend dat dit is gebeurd - de ingediende zienswijzen worden meegestuurd aan GS.
De vertegenwoordiger van GS heeft tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting aangegeven van mening te zijn dat nu het een algemene verklaring van geen bezwaar betreft, de ingediende zienswijzen ten aanzien van het voornemen van verweerder om vrijstelling ex artikel 19, lid 2 van de WRO te verlenen, niet overgelegd hoefden te worden.
De voorzieningenrechter kan dit standpunt niet volgen. In de eerste plaats gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier niet om een “algemene” verklaring van bezwaar. Immers, de door Gedeputeerde Staten afgegeven verklaring van 22 juni 2004 ziet specifiek op het onderhavige bouwplan. Ten tweede komt de “algemene“ verklaring van geen bezwaar in de wettekst niet voor. Ingevolge de tweede volzin van artikel 19 lid 2 kunnen GS daarbij, dat wil zeggen bij het aangeven van categorieën van gevallen, bepalen dat soms een verklaring van geen bezwaar toch nog nodig is. De wettekst geeft dus geen steun voor de praktijk van het afgeven van een “algemene” verklaring van geen bezwaar in een specifiek geval.
Met een dergelijke praktijk zou bovendien artikel 19 lid 1 WRO eigenlijk overbodig worden, zoals ter zitting door verweerder en GS is toegegeven.
Zowel de gemachtigden van verweerder als de vertegenwoordiger van GS hebben zich tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting beroepen op de bedoeling van de wetgever en de uitspraak van de Afdeling Bestuurs-rechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2004, LJN nummer: AP4642 (Dinxperlo).
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de in deze uitspraak omschreven casus niet zozeer een oordeel geeft over de in de onderhavige procedure door verweerder en GS gehanteerde werkwijze, doch op de in die zaak in geschil zijnde vraag of artikel 19, lid 2 van de WRO ook geldt voor grote projecten. Ten behoeve van de beantwoording van die vraag heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de parlementaire geschiedenis van artikel 19, lid 2 van de WRO aangehaald.
Ook overigens biedt de parlementaire geschiedenis geen steun aan de weg die verweerder en GS voor het onderhavige bouwplan hebben gevolgd.
Blijkens de in de uitspraak aangehaalde Nota van Wijziging kunnen GS bij de behandeling van het voorontwerp in het overleg ex artikel 10 BRO of in de PPC aangeven, dat verzoeken om vrijstelling zelfstandig door B en W kunnen worden afgehandeld. In casu vond dit vooroverleg reeds plaats in 2002, en daarbij is van afspraken over vrijstellingen niets gebleken.
Blijkens de in voornoemde uitspraak geciteerde Memorie van Antwoord is het de bedoeling van de wetgever dat de artikel 19 lid 2 procedure wordt gebruikt bij de provinciale lijsten van gevallen of gevallen die voorkomen in een ontwerp- bestemmingsplan, dat zonder probleem het vooroverleg is gepasseerd en waartegen geen zienswijzen zijn ingediend. In onderhavige kwestie zijn echter meerdere zienswijzen ingediend zowel tegen het ontwerpbestemmingsplan als tegen het voornemen vrijstelling ex artikel 19, lid 2 van de WRO voor het bouwplan te verlenen. Indien al met een beroep op de bedoeling van de wetgever met de wettekst strijdige procedures zouden mogen worden gevolgd, gaat dit beroep in het onderhavige geval dus niet op.
Het komt de voorzieningenrechter voorts voor dat de wetgever niet bedoeld heeft met de Memorie van Antwoord van artikel 19, lid 1 van de WRO een dode letter te maken.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrijstelling ex artikel 19 lid 2 wegens strijd met de wet niet in stand kan blijven.
De voorzieningenrechter merkt hierbij nog op dat aan de bij het bestreden besluit verleende vrijstelling nog meer gebreken kleven, onder meer motiveringsgebreken, nu niet in het besluit tot vrijstelling is aangegeven waarin wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan, noch waarom van een vrij jong bestemmingsplan met daarin toch ruime ontwikkelingsmogelijkheden wordt afgeweken.
Tevens ontbreekt een expliciete afweging van het belang van verzoeker bij geen bouw, zoals voorzien in het vigerende bestemmingsplan, of laagbouw na bestemmingswijziging, tegen het belang van belanghebbende de nieuwe hoogbouw te realiseren op een afstand van 11,5 meter van de voorgevel van de woning van verzoeker.
Er is door verweerder slechts werk gemaakt van het bieden van een planologisch-juridisch kader voor het bouwplan van belanghebbende. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing, zoals neergelegd in het ontwerpbestemmingsplan ‘Herziening Molenhof’ zijn de beoogde woontorens bedoeld als afronding van het centrum en bezien vanaf de Botermakersstraat. Daarbij is niet gekeken naar de gevolgen van de bouw van de woontorens voor de bewoners direct aan de overkant van de weg, hetgeen toch voor de hand had gelegen, temeer nu een deel van de te realiseren woningen over de op de plankaart aangegeven deelplangrens komt.
Hoe het bouwplan gaat passen in een toekomstige bestemmingsplan blijft duister, nu het ontwerpbestemmingsplan niet verder in procedure wordt gebracht en te zijner tijd wordt vervangen door een groter algemeen bestemmingsplan.
De wet Geluidshinder wordt voorts omzeild door een 30 km-zone aan te kondigen, waardoor geluidsoverschrijding, die wel is berekend, van zijn belemmerende werking wordt ontdaan. Dit komt de voorzieningenrechter met verzoeker oneigenlijk voor. Daarbij wordt opgemerkt dat een dergelijke 30 km-zone thans nog niet gerealiseerd is.
Verweerder heeft op aanraden van de Commissie Bezwaarschriften vrijstelling verleend van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening, waarin het vereiste van parkeerruimte op eigen terrein is neergelegd. Ontheffing hiervan kan worden verleend indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Bijzondere omstandigheden en overwegende bezwaren zijn gesteld noch gebleken. Verweerder heeft de ontheffing slechts gemotiveerd door te stellen dat er elders in het centrum voldoende parkeerruimte is. De voorzieningenrechter acht deze motivering gelet op de voorwaarden die de Bouwverordening aan het verlenen van de ontheffing stelt, te mager. Daarbij dient bedacht te worden, dat parkeren elders in het centrum voor iemand met een volle supermarktkar erg onhandig is. De dichtstbijzijnde parkeerplaats Molenhof is blijkens tellingen uit 2003 reeds overbezet.
Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende aandacht is besteed aan de verkeerssituatie bij de uitrit van de voor de bewoners aan te leggen ondergrondse parkeergarage en de laad- en lossituatie voor de Aldi-supermarkt. Het zicht op het aankomend verkeer op de Schapenstraat wordt belemmerd door het zicht op de te realiseren vooruitspringende woontoren tegenover verzoeker. Vrachtwagens voor de bevoorrading moeten achteruit insteken en manoeuvreren min of meer vanaf het kruispunt. De Schapenstraat-rijbaan is hier naar schatting slechts 6 meter breed is. Verzoeker heeft op de relatie verkeer en smalle Schapenstraat gewezen. Na realisatie is er alleen aan de kant van de woning van verzoeker nog sprake van een trottoir. De vraag is dan ook of een vrachtwagen straks de draai nog veilig kan maken. Dat er nu nog geen ongelukken gebeuren, iets waarop verweerder zich beroept, laat zich volgens de voorzieningenrechter verklaren uit het feit dat er door de huidige, wat verdiepte parkeerplaatsen thans nog een overzichtelijke situatie is. Dit overzicht is echter na oprichting van de woontoren verdwenen.
Waar bij een vrijstelling alle belangen afgewogen dienen te worden, had hierover eveneens nagedacht moeten worden gehouden.
3.4 Conclusie
Geconstateerd werd reeds, dat de vrijstelling ex artikel 19 lid 2 in strijd met de wet is verleend. Daarmee ontbreekt tevens een vereiste voor het kunnen verlenen van de bouwvergunning. Voorts vertoont het bestreden besluit motiveringsgebreken en komt het daardoor in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuurswet en 19a, eerste lid van de WRO. Ook hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Voorzover bij het bestreden besluit de eerdere bouwvergunning is ingetrokken, wordt het besluit gehandhaafd om te voorkomen, dat een eerdere, onvolkomen bouwvergunning zou herleven.
Het beroep is gegrond. Nu op het beroep is beslist, waarmee tevens de bouwvergunningverlening wordt vernietigd, is er voor het treffen van een voorlopige voorziening geen noodzaak meer.
3.5 Proceskosten
Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, vooralsnog begroot op € 966,- (een punt voor het verzoekschrift, een punt voor het beroepschrift en een punt voor het bijwonen van de zitting). Tevens dient tweemaal € 138,- aan griffierechten aan eiser te worden vergoed.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
· verklaart het beroep gegrond;
· vernietigt het bestreden besluit, behoudens voorzover daarbij het besluit van 31 mei 2005 is ingetrokken;
· wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
· veroordeelt verweerder in de kosten, die verzoeker ter behandeling van zijn verzoek en beroep heeft moeten maken, begroot op € 966,-, door de gemeente Raalte te betalen aan eiser;
· verstaat dat de gemeente Raalte het griffierecht ad € 276 vergoedt;
Gewezen door mw. mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2005 in tegenwoordigheid van mw. Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier.
Tegen deze uitspraak staat, voor zover het betreft de beslissing in de hoofdzaak, voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
afschrift verzonden op