Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1497

Datum uitspraak2005-08-09
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4995 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijstandsuitkering. Inlichtingenverplichting geschonden. In verband daarmee is een schiftelijke waarschuwing gegeven. Is de handelswijze van de gemeente acceptabel?


Uitspraak

04/4995 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, gedaagde. I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 10 augustus 2004, reg.nr. 04/137 NABW. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nog nadere stukken aan de Raad gezonden. Gedaagde heeft een nader besluit van 14 juli 2005 ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van 26 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde - met voorafgaand bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen. II. MOTIVERING De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant ontving vanaf 1 april 1997 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet. Gedaagde heeft met ingang van 6 augustus 2003 het recht op bijstand van appellant ingetrokken op de grond dat appellant de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen omdat hij op die datum geen medewerking heeft verleend aan een huisbezoek. Deze intrekking is na bezwaar gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle bij uitspraak van 23 januari 2004, reg.nrs. AWB 03/1578 en 03/1575 NABW ongegrond verklaard. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op 8 oktober 2003 heeft gedaagde het voornemen bekend gemaakt dat wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van voormelde verplichting een boete zal worden opgelegd. Bij besluit van 24 oktober 2003 heeft gedaagde hiervan afgezien en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing omdat geen sprake is geweest van financieel nadeel van de gemeente. Deze waarschuwing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 januari 2004. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 januari 2004 ongegrond verklaard. Bij besluit van 14 juli 2005 heeft gedaagde het besluit van 29 januari 2004 ingetrokken. Gedaagde acht zich hiertoe op grond van artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten gehouden, aangezien in de per 1 januari 2005 in werking getreden Maatregelen- en handhavingsverordening sociale zaken niet is voorzien in het opleggen van een maatregel indien het niet nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat gedaagde geheel tegemoet is gekomen aan het hoger beroep. Hierbij merkt de Raad nog op dat de grieven van appellant met name zien op de intrekking van het recht op bijstand per 6 augustus 2003 die in de onderhavige procedure geen onderwerp van geschil is. Nu appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 januari 2004 (AWB 03/1578 en 03/1575) staat die intrekking immers in rechte vast. Nu de Raad niet is gebleken dat appellant nog een procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van gedaagde van 29 januari 2004, zal hij in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Als gevolg daarvan komt de Raad niet toe aan een oordeel inzake het verzoek van appellant om een veroordeling tot schadevergoeding. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) S.W.H. Peeters.