Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1500

Datum uitspraak2005-08-01
Datum gepubliceerd2005-08-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/322
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geruisloze Inbreng apotheekhoudende huisartsenpraktijk in besloten vennootschap. Verkrijgingsprijs aandelen. Waardering goodwill apotheekgedeelte.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/322 Uitspraakdatum: Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. H. Kropff te Zutphen, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, gemachtigde mr. J.M.B. Koeman 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiser op grond van artikel 20i, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) een beschikking vaststelling verkrijgingsprijs aandelen per 1 januari 2000 afgegeven. De beschikking is gedagtekend op 27 februari 2004. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2005 de beschikking gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2005 te Arnhem. Partijen zijn daar verschenen. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: Eiser heeft op 1 mei 1998 een apotheekhoudende huisartsenpraktijk (hierna: de onderneming) overgenomen. Daarbij heeft hij een bedrag van f. 230.518 aan goodwill betaald. Bij brief van 2 mei 2001 heeft eiser een verzoek gedaan tot geruisloze inbreng van zijn onderneming in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BV] (hierna: de BV) per 1 januari 2000, onder toepassing van artikel 18 van de Wet IB. Verweerder heeft de beschikking geruisloze overgang en de standaardvoorwaarden op 24 februari 2004 aan eiser afgegeven. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de oprichtingsakte van de BV is het doel van de BV het uitoefenen van een huisartsen- annex apothekersbedrijf, in de meest ruime zin van het woord. Per 19 oktober 2001 heeft de onderneming een bestand van 2.400 patiënten. In [woonplaats] en in het nabij gelegen [plaatsnaam] zijn nog twee andere apotheekhoudende huisartsen gevestigd. De bruto winst van de apotheek over het jaar 1999 is blijkens de door eiser overgelegde winst- en verliesrekening als volgt te specificeren: Omzet apotheek f. 765.929 Af: inkopen apotheek f. 544.298 ---------- Bruto winst f. 221.631 De Apotheekhoudende Afdeling van de Ledenvergadering van de Landelijke Huisartsen Vereniging (hierna: LHV) heeft in 1992 besloten met onmiddellijke ingang de overdrachtsprijs voor de goodwill voor de doktersapotheek vast te stellen op maximaal 200% van de bruto praktijkopbrengst van de aan de dokterspraktijk verbonden apotheek in het jaar voorafgaand aan de overdracht, verminderd met de in dat jaar betaalde inkoopprijzen voor genees- en hulpmiddelen. De Districts Huisartsen Vereniging Groningen heeft in oktober 1997 bepaald dat bij een overname van een apotheekhoudende huisartsenpraktijk voor de berekening van de goodwill uitgegaan moet worden van 200% van de winst, en dat bij overname door een apotheek dit het dubbele is. Bij beschikking van 27 februari 2004 heeft verweerder de verkrijgingsprijs van de aandelen vastgesteld op € 144.000. Hij is daarbij overeenkomstig de door de LHV gestelde norm (zijnde 200% van de brutowinst in 1999) uitgegaan van een goodwill van de onderhavige onderneming van € 201.143. Na bezwaar heeft verweerder de door hem vastgestelde verkrijgingsprijs van de aandelen gehandhaafd. Eiser heeft een brief van [X] Groep te Utrecht, met dagtekening 17 oktober 2001, overgelegd waarin het volgende staat vermeld: “(...) betreft: overname apotheek van apotheekhoudende huisarts (...) U heeft verzocht inzicht te verschaffen in de financiële uitgangspunten, die onze organisatie hanteert bij de overname van apotheken en apotheekhoudende huisartsen. 1. Voor apotheken of apotheekhoudende maatschappen wordt het te betalen bedrag voor goodwill berekend op basis van een uit te voeren waardering volgens de “discounted cash flow” methode. Dit resulteert op dit moment in een goodwillwaardering die, afhankelijk van het rendement van de onderneming, teruggerekend kan worden naar een gemiddelde factor van 1 à 1,2 maal de bruto omzet van de apotheek. 2. Bij overname van apotheekhoudende huisartspraktijken is het usance om de volgens bovenstaande waarderingsmethodiek bepaalde goodwill terug te rekenen naar een bedrag per patiënt. Op dit moment komt de aldus herleide goodwill afhankelijk van de omstandigheden uit op een bedrag wat ligt tussen de f 400,= en f 500,= per patiënt. Wanneer een samenwerkende groep apotheekhoudende gezamenlijk een apotheekrijp gebied aanbieden komt dit bedrag dichter bij de bovengrens te liggen. (...)” 3. Het geschil Tussen partijen is de verkrijgingsprijs van de aandelen in de BV in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag welke waarde moet worden toegekend aan de bij de inbreng aanwezige goodwill in het apotheekgedeelte van de praktijk. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat daarbij moet worden uitgegaan van de overwinstcapaciteit bij overdracht van de gehele onderneming van een apotheekhoudende huisarts aan een andere apotheekhoudende huisarts. Volgens eiser moet daarentegen worden uitgegaan van de overwinstcapaciteit bij overdracht van de afzonderlijke apotheek aan een apotheker of een farmaceutische groothandel. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de goodwill vastgesteld moet worden op een bedrag van f. 919.000. De verkrijgingsprijs van de aandelen heeft eiser berekend op € 309.000. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft eiser de brief van [X] Groep overgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat indien van de overwinstcapaciteit van de gehele onderneming moet worden uitgegaan, de goodwill gesteld moet worden op de waarde die verweerder verdedigt, en dat indien van de overwinstcapaciteit van het afzonderlijke apotheekgedeelte moet worden uitgegaan, de goodwill dient te worden gesteld op de waarde die eiser verdedigt. 4. Beoordeling van het geschil Bij een geruisloze inbreng in een nieuw opgerichte besloten vennootschap moet het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal worden gebaseerd op de waarde in het economische verkeer welke op het overgangstijdstip aan het vermogen van de ingebrachte onderneming kan worden toegekend (zevende standaardvoorwaarde van artikel 18 van de Wet IB). Bij de waarde in het economische verkeer gaat het om de prijs, die bij aanbieding van de onderneming op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou worden betaald. Nu eiser zijn gehele onderneming - een apotheekhoudende huisartsenpraktijk - per 1 januari 2000 (geruisloos) heeft ingebracht in de BV, binnen welke BV hij diezelfde apotheekhoudende huisartsenpraktijk vervolgens voortzet, is de rechtbank van oordeel dat ter bepaling van de ultimo 1999 in zijn onderneming aanwezige overwinstcapaciteit in het kader van de berekening van de verkrijgingsprijs van de aandelen van die BV, de ultimo 1999 in het economische verkeer bij overdracht van een gehele praktijk van een apotheekhoudende huisarts (aan een andere apotheekhoudende huisarts) gehanteerde en gerealiseerde bedragen als maatstaf hebben te gelden. Een overdracht waarbij slechts het apotheekgedeelte van de apotheekhoudende huisartsenpraktijk (aan een apotheker of farmaceutische groothandel) wordt overgedragen en de daarbij overeengekomen bedragen, acht de rechtbank niet maatgevend voor de bepaling van de overwinstcapaciteit in het onderhavige geval. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt van verweerder moet worden gevolgd. Bij dat uitgangspunt kan eiser zich vinden in de door verweerder verdedigde waarde van de goodwill. De rechtbank onderschrijft daarom de door verweerder voorgestane waarde van € 201.143. Eiser heeft gesteld dat uit het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1995, nummer 30 642, BNB 1996/50, volgt dat bij toepassing van artikel 18 van de Wet IB de waardering van de verschillende activa afzonderlijk dient plaats te hebben. De rechtbank volgt eiser niet in die stelling. De zienswijze van eiser berust op een onjuiste lezing van het arrest nu de Hoge Raad daarin niet heeft geoordeeld dat voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer van een onderneming bepalend is de waarde die bij een overdracht van de afzonderlijke activa pleegt te worden betaald. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. 5. Proceskosten De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, en mrs. J.J. Catsburg en J.H.M. Delnooz-Engels, rechters. De beslissing is op 1 augustus 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema, griffier. De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. Griffier, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem ; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.