Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1572

Datum uitspraak2005-08-19
Datum gepubliceerd2005-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2324 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Veroordeling tot schadevergoeding. Wettelijke rente.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/2324 WAO U I T S P R A A K In het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. INLEIDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 17 september 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 13 november 2001 ingetrokken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Bij besluit van 13 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het namens appellant tegen het besluit van 17 september 2001 ingestelde bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering met ingang van 13 november 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 26 maart 2004, reg.nr. AWB 02/2014 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en bepaald dat gedaagde binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van appellant. Tegen die uitspraak heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld. Bij schrijven van 27 mei 2004 heeft gedaagde -onder vervallenverklaring van de oude- een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar gegrond is verklaard en appellant met ingang van 13 november 2001 onveranderd 80-100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn bij schrijven van 10 juni 2004 verzocht om een proceskostenvergoeding in hoger beroep en een vergoeding van de wettelijke rente over het na te betalen bedrag. Gedaagde heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Elk der partijen heeft, desgevraagd, toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. II. MOTIVERING Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten. Nu namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft hij, ofschoon inmiddels volledig is tegemoet gekomen aan zijn beroep, belang behouden bij het instand blijven van de door de rechtbank uitgesproken gegrondverklaring van zijn beroep, in verband waarmee de Raad de aangevallen uitspraak zal bevestigen. Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, volstaat de Raad te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495, gepubliceerd in JB 1995/314. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht dienen te worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de wettelijke rente zoals hiervoor is aangegeven; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag groot € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 102,-- vergoedt. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2005. (get.) J. Janssen. (get.) D.W.M. Kaldenhoven. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. BKH