
Jurisprudentie
AU1600
Datum uitspraak2005-08-03
Datum gepubliceerd2005-08-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4764 WW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4764 WW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is terecht blijvend geheel WW-uitkering geweigerd? Heeft betrokkene ontslag genomen, terwijl er geen zodanige bezwaren waren dat in redelijkheid voortzetting dienstverband niet gevergd kon worden?
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/4764 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Utrecht op 15 juli 2004, nr. 04/69, tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Op 27 mei 2005 heeft appellant de Raad nadere stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 juni 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde, met voorafgaand bericht, niet is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt voor zijn beoordeling van het voorliggende geschil.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of gedaagde bij het bestreden besluit van 4 december 2003 terecht en op goede gronden het besluit van 18 september 2003 heeft gehandhaafd, bij welk besluit appellants WW-uitkering blijvend geheel is geweigerd omdat appellant per 1 juni 2003 ontslag heeft genomen terwijl er niet zodanige bezwaren waren dat de voortzetting van de dienstbetrekking in redelijkheid niet van appellant kon worden gevergd.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de feiten, waaronder de mededelingen op het door appellant ondertekende aanvraagformulier WW, de bevestiging van deze mededelingen door en namens appellant blijkens het verslag van de hoorzitting van
25 november 2003 en de telefonische mededelingen op 2 december 2003 van de voormalig leidinggevende van appellant, niet tot een andere conclusie kunnen voeren dan dat appellant ontslag heeft genomen. Wat appellant in hoger beroep en ter zitting van de Raad aan de orde heeft gesteld, kan niet tot een andere interpretatie van de feiten leiden. Appellant heeft voor zijn stelling geen enkel bewijs aangevoerd c.q. overlegd. Dit betekent derhalve tevens dat appellant op geen enkele wijze duidelijk heeft gemaakt waarom voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van hem kon worden gevergd.
De Raad kan zich derhalve volledig verenigen met hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld en overwogen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.G. Rottier in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2005.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.D.F. de Moor.
BvW
287