Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1688

Datum uitspraak2005-08-25
Datum gepubliceerd2005-08-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAwb 05-2829, 05-2846, 05-2849, 05-2852
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verweerder heeft ontheffingen verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, Ffw voor het doden, verontrusten, enz. van knobbelzwanen, ganzen, eksters en vossen in Noord-Holland. Deze ontheffingen worden geschorst voor zover zij gelden binnen de grenzen van het gebied “De Abtskolk-De Putten” voor welk gebied de Afdeling bestuursrechtspraak op 29 december 2004 de voorlopige voorziening heeft getroffen inhoudend dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het gebied dient te behandelen als ware het aangemerkt als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, Vogelrichtlijn ten behoeve van de dwerggans. Het valt immers niet uit te sluiten dat het gebruikmaken van de in geding zijnde ontheffingen ook zal leiden tot een verontrusting van de dwerggans hetgeen een bedreiging kan vormen voor de instandhouding van de dwerggans, met het oog waarop bedoeld gebied moet worden behandeld als speciale beschermingszone. De in geding zijnde ontheffingen zijn verleend op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c en d, Ffw. Gelet op de jurisprudentie en de inhoud van verweerders beleidsnotitie moet – om te kunnen spreken van een concrete dreiging belangrijke schade als bedoeld onder c - uit schadekaarten blijken dat voor een bepaald postcodegebied, de schade-uitkeringen in voorgaande jaren van door de betrokken diersoort veroorzaakte schade aan een bepaald gewas c.q. vee meer dan € 115,-- per hectare bedroegen. De ontheffingen ten aanzien van de knobbelzwanen, ganzen en vossen worden geschorst voor zover deze ook gelden voor die gebieden in Noord-Holland (buiten het gebied “De Abtskolk-De Putten”) waarvoor niet uit schadekaarten blijkt dat daar in voorgaande jaren door deze dieren schade is veroorzaakt meer dan € 115,-- per hectare. De ontheffing ten aanzien van eksters wordt geschorst nu er geen schadegegevens beschikbaar zijn zodat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een concrete dreiging van belangrijke schade. De ontheffing ten aanzien van vossen is tevens verleend op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder d, Ffw. Het beleid dat verweerder in dat kader voert is niet kennelijk onredelijk en in casu op juiste wijze toegepast. Er zijn kaarten beschikbaar waarop enerzijds de dichtheid van vossen in Noord-Holland is aangegeven en anderzijds de weidevogel- en moerasgebieden in Noord-Holland zijn aangegeven. Op basis van deze stukken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor die gebieden waarvoor thans ontheffing is verleend uit het samenstel van de genoemde kaarten blijkt dat er sprake is van een concrete dreiging van schade aan fauna (weidevogels).


Uitspraak

Reg. nrs: Awb: 05-2829, 05-2846, 05-2849 en 05-2852 Uitspraakdatum: 25 augustus 2005 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht Voorzieningenrechter U I T S P R A A K (artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht) op verzoeken om voorlopige voorziening ) in de zaak van: Stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen, verzoekster, -- tegen -- het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, verweerder, gemachtigde: mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, derde partij Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland, gevestigd te Haarlem. 1. Ontstaan en loop van het geding 05-2829 Bij besluit van 19 januari 2005, verzonden op 24 januari 2005, heeft verweerder aan Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland (verder: Faunabeheereenheid) ontheffing, als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Flora- en Faunawet (Ffw), verleend voor het doden van knobbelzwanen en daarbij gebruik te maken van geweer en hond alsmede het zoeken, rapen, vernietigen of anderszins onklaar maken van eieren en nesten op de gronden waartoe de bevoegdheid van Faunabeheereenheid strekt. De ontheffing geldt voor de periode van 24 januari 2005 tot en met 31 december 2007. De eerder verleende ontheffing van 12 januari 2005 wordt hierbij ingetrokken en vervangen door deze ontheffing. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brieven van 14 en 27 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden op 29 juni 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. 05-2849 Bij besluit van 3 februari 2005, verzonden 4 februari 2005, heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw verleend voor het doden van overzomerende grauwe ganzen buiten genoemde foerageergebieden en daarbij gebruik te maken van geweer en hond alsmede het zoeken, rapen, vernietigen of anderszins onklaar maken van nesten op gronden waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt. De ontheffing heeft voorts betrekking op de foerageergebieden waarbinnen het beperkt doden van broedparen van grauwe ganzen is toegestaan met als doel regulering van de stand van broedparen. Daarnaast is ontheffing verleend voor het vangen en doden van ruiende genoemde ganzensoorten met behulp van netten alsmede voor het doden van Canadese ganzen, kolganzen en brandganzen. De ontheffingen zijn, met verschillende ingangsdata, verleend tot en met 31 december 2007. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 5 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden 1 juli 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. 05-2846 Bij besluit van 12 april 2005, verzonden 14 april 2005, heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw verleend voor het doden van eksters en het rapen en vernielen van hun eieren en het vernielen van hun nesten. De ontheffing geldt voor het hele werkgebied van Faunabeheereenheid en geldt voor de periode van 14 april 2005 tot en met 31 december 2007. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief 16 april 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden 29 juni 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. 05-2852 Bij besluit van 19 januari 2005, verzonden 24 januari 2005, heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c en d, Ffw verleend voor het verontrusten en doden van vossen, alsmede het vernietigen van hun vaste verblijfplaatsen met gebruik van het geweer en hond op de gronden waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt. Deze ontheffing geldt voor de periode van 24 januari 2005 tot en met 31 december 2007. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 31 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden 29 juni 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 juli 2005 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De zaken zijn behandeld ter zitting van 11 augustus 2005, alwaar voor verzoekster zijn verschenen [de secretaris], en [de plaatsvervangend voorzitter]. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde alsmede mr. V.A. Textor. Voorts zijn verschenen [plaatsvervangend voorzitter] en [secretaris] van Faunabeheereenheid. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter deelt niet het door verweerder ingenomen standpunt dat in casu geen sprake is van onverwijlde spoed. Toepassing van de bestreden besluiten brengen immers naar hun aard onomkeerbare gevolgen met zich mee. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2. Ingevolge artikel 9 Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Ingevolge artikel 10 is het verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort opzettelijk te verontrusten. In artikel 4, eerste lid, Ffw zijn beschermde inheemse diersoorten aangewezen. Die soorten, waaronder de knobbelzwaan, de grauwe gans, de ekster en de vos, zijn bekend gemaakt bij de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten van 7 november 2001, Stcrt. 2001 p. 220. Artikel 68 Ffw luidt: 1. Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen gedeputeerde staten, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid: a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of e. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen. 2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 80, onderdeel e, worden ontheffingen als bedoeld in het eerste lid, verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren. 4. In afwijking van het tweede lid kan de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, ook aan anderen dan een faunabeheereenheid worden verleend indien: a. de noodzaak ontbreekt voor een faunabeheerplan gelet op de soort dan wel de aard of omvang van te verrichten handelingen; b. de noodzaak ontbreekt dat de te verrichten handelingen worden verricht door tussenkomst van een faunabeheereenheid; c. het gebied waar de handelingen worden verricht niet is gelegen in een gebied waarover zich de zorg van een faunabeheereenheid uitstrekt. 5. Gedeputeerde staten maken besluiten als bedoeld in het eerste en vierde lid bekend in de Staatscourant alsmede in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op andere geschikte wijze. Een afschrift van deze besluiten sturen zij aan Onze Minister. 2.3. Faunabeheereenheid heeft medio 2004 ontheffingsaanvragen ingediend welke zijn opgenomen in een viertal Faunabeheerplannen. Verweerder heeft vervolgens de bovengenoemde ontheffingen verleend. 2.4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. 05-2829, 05-2846, 05-2849 en 05-2852 2.5. Verzoekster heeft aangegeven dat de verzoeken om voorlopige voorziening primair gericht zijn op schorsing van de ontheffingen nu niet is aangetoond dat belangrijke schade wordt aangericht of dreigt te worden aangericht. Subsidiair heeft zij verzocht de ontheffingen te schorsen voor het gebied "De Abtskolk-De Putten". Hierbij heeft verzoekster gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 december 2004 waarbij de voorlopige voorziening is getroffen dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het gebied "De Abtskolk-De Putten" dient te behandelen als ware het aangemerkt als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, Vogelrichtlijn ten behoeve van de dwerggans, een en ander tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is door de minister van LNV op 25 januari 2005 bekendgemaakt in de Staatscourant. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het beschermingsregime dat uitgaat van de getroffen voorlopige voorziening (die nog voortduurt doordat de minister van LNV nog geen nieuw besluit op bezwaar heeft genomen) ook door andere bestuursorganen in acht moet worden genomen. 2.6. De voorzieningenrechter stelt vast dat, nu de vier bestreden ontheffingen zijn verleend op de gronden waartoe de bevoegdheid van de Faunabeheereenheid strekt (de gehele provincie Noord-Holland), de ontheffingen ook gelden in het gebied "De Abtskolk-De Putten". Dit gebied wordt globaal begrensd door de Hondsbossche Zeewering, Petten, het Noord-Hollands Kanaal, de Westfriese Zeedijk en Camperduin. Hoewel de ontheffingen niet zijn verleend ten aanzien van de dwerggans - ter bescherming waarvan de bovenvermelde voorlopige voorziening is getroffen door de ABRvS - valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit te sluiten dat het gebruikmaken van de in geding zijnde ontheffingen ook zal leiden tot een verontrusting van de dwerggans. Voorts valt niet uit te sluiten dat een dergelijke verontrusting een bedreiging vormt voor de instandhouding van de dwerggans, met het oog waarop het gebied moet worden behandeld als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, Vogelrichtlijn. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de vier in geding zijnde ontheffingen. Deze ontheffingen worden geschorst voor zover zij gelden binnen de bovenvermelde grenzen van het gebied "De Abtskolk-De Putten". 2.7. De in geding zijnde ontheffingen zijn verleend op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c en d, Ffw. Het beleid van verweerder inzake de toepassing van de Ffw is vastgelegd in een beleidsnotitie van 27 augustus 2002. Hierin is op pagina 27 vermeld dat het begrip 'belangrijke schade' door verweerder wordt gedefinieerd op € 115,-- per hectare schadeperceel. Daarin is tevens het volgende opgenomen: "Voor bepaalde schadesituaties stellen Gedeputeerde Staten op voorhand vast dat zonder ingrijpen belangrijke schade zou optreden. Dit geldt voor de combinaties van schadesoorten en gewassen in gebieden die staan aangegeven op de jaarlijks door het Jachtfonds/Faunafonds te leveren 'schadekaarten'. Deze bevatten de (postcode)gebieden waarin zich de afgelopen 3 jaar schadegevallen hebben voorgedaan van meer dan € 115,-- per ha schadeperceel. (...) De kaarten worden aan de FBE [Faunabeheereenheid] beschikbaar gesteld. Voor overige schadesituaties is per geval een beoordeling nodig van de vraag of 'belangrijke schade' optreedt of dreigt." Op pagina 30 van de beleidsnotitie is onder meer het volgende opgenomen: "Voor de op de kaarten van het Jachtfonds/Faunafonds aangegeven gebieden, waar in de afgelopen jaren een schade van meer dan € 115,-- /ha schadeperceel is vastgesteld, behoeft de aanvrager zelf geen cijfermatige onderbouwing van de ontheffingaanvraag te leveren. In het FBP [Faunabeheerplan] kan van deze kaarten gebruik gemaakt worden en dient te worden aangegeven hoe de schade bestreden gaat worden. Voor overige schadesituaties kan een ontheffing voor afschot worden verleend als - al dan niet in het FBP - op grond van recente taxaties of anderszins cijfermatig aannemelijk is gemaakt dat en waar zonder ingrijpen belangrijke schade te vrezen is." 2.8. De ABRvS heeft in zijn uitspraak van 17 november 2004 ((zaaknr. 200400956/1) overwogen dat een concrete dreiging van belangrijke schade moet bestaan alvorens een ontheffing als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw kan worden verleend. De ABRvS heeft daarbij voorts overwogen dat de invulling van het begrip 'belangrijke schade' in de beleidsnotitie niet onjuist is te achten. Uit de bedoelde uitspraak kan verder worden afgeleid dat de concrete dreiging van 'belangrijke schade' kan blijken uit schadekaarten, waarop staat aangegeven hoeveel de schade-uitkeringen per hectare per diersoort bedroegen in een bepaald postcodegebied. Gelet op de inhoud van de beleidsnotitie moet - om te kunnen spreken van een concrete dreiging belangrijke schade - uit de schadekaarten blijken dat voor een bepaald postcodegebied, de schade-uitkeringen in voorgaande jaren van door de betrokken diersoort veroorzaakte schade aan een bepaald gewas c.q. vee meer dan € 115,-- per hectare bedroegen. 2.9. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder aan Faunabeheereenheid ontheffingen verleend op basis van Faunabeheerplannen. Ter zitting is namens Faunabeheereenheid toegelicht, hetgeen door verweerder niet is weersproken, dat zij individuele grondeigenaren c.q. de wildbeheereenheden desgevraagd machtiging verleent om gebruik te maken van de ontheffing. Gebleken is dat aan de ontheffingen geen voorwaarden zijn verbonden die de ontheffinghouder in acht moet nemen bij het behandelen van een aanvraag om een gebruiksmachtiging. Ter zitting heeft Faunabeheereenheid aangegeven dat zij in de praktijk nagaat of er sprake is van 'belangrijke schade' en of eerst preventieve maatregelen zijn getroffen. Faunabeheereenheid beoordeelt de aanvragen - volgens haar zeggen - niet op basis van de schadekaarten, maar beoordeelt zelfstandig of een machtiging kan worden verleend. 2.10. De vraag doet zich voor of bovenvermelde gelaagde systematiek, waarbij verweerder de ontheffinghouder bovendien een zeer aanzienlijke beoordelingsruimte heeft gelaten, in overeenstemming is met het rechtszekerheidsbeginsel en het stelsel van de Ffw in combinatie het daarop gebaseerde beleid en de jurisprudentie. De onderhavige procedure, ter afdoening van verzoeken om voorlopige voorziening, leent zich evenwel niet voor het beantwoorden van die vraag. Dit aspect zal bij de behandeling van de beroepen nader dienen te worden beoordeeld. 05-2829 2.11. Het Faunabeheerplan, waarin de ontheffingaanvraag ten aanzien van de knobbelzwanen is opgenomen, bevat een tweetal schadekaarten waarop de postcodegebieden zijn gearceerd waarin knobbelzwanen in de jaren 2000-2002 meer dan € 115,-- per ha schade hebben veroorzaakt aan graslanden en aan granen. Gelet op de bovengenoemde uitspraak van de ABRvS is de voorzieningenrechter van oordeel dat -met betrekking tot de postcodegebieden in Noord-Holland waar de veroorzaakte schade in het verleden meer dan € 115,-- per ha schadeperceel bedroeg- verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van dreiging van 'belangrijke schade' als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw. Dit geldt evenwel niet voor die delen van Noord-Holland waar niet gebleken is van belangrijke schade van meer dan € 115,-- per ha schadeperceel. Voor laatstgenoemde gebieden in Noord-Holland is niet met schadekaarten aannemelijk gemaakt dat sprake is van een concrete dreiging van belangrijke schade. Evenmin is hiervoor, overeenkomstig het vermelde op pagina 30 van de beleidsnotitie, op grond van recente taxaties of anderszins cijfermatig aannemelijk gemaakt dat en waar zonder ingrijpen belangrijke schade te vrezen is. De ontheffing van 19 januari 2005 ten aanzien van de knobbelzwanen is dan ook in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw. Gelet op de betrokken belangen bestaat er aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening voor zover bedoelde ontheffing is verleend voor gebieden in Noord-Holland (buiten het gebied "De Abtskolk-De Putten") gelegen buiten de op de schadekaarten aangegeven gebieden waar in 2000-2002 voor meer dan € 115,-- per ha schadeperceel schade is veroorzaakt door knobbelzwanen. 05-2849 2.12. Het Faunabeheerplan, waarin de ontheffingaanvraag ten aanzien van diverse soorten ganzen is opgenomen, bevat schadekaarten waarop de postcodegebieden zijn gearceerd waarin overzomerende grauwe ganzen in de jaren 2000-2002 meer dan € 115,-- per ha schade hebben veroorzaakt aan gras, granen, aardappelen en bloembollen. Genoemd plan bevat tevens schadekaarten waarop de postcodegebieden zijn gearceerd waarin overwinterende ganzen (grauwe gans, kolgans, rietgans, brandgans en rotgans) in de jaren 2000-2002 meer dan € 115,-- per ha schade hebben veroorzaakt aan gras, granen, graszaad en bloembollen. Gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de ABRvS is de voorzieningenrechter van oordeel dat -met betrekking tot de postcodegebieden in Noord-Holland waar de veroorzaakte schade in het verleden meer dan € 115,-- per ha schadeperceel bedroeg- verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van dreiging van 'belangrijke schade' als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw. Dit geldt evenwel niet voor die delen van Noord-Holland waar niet gebleken is van belangrijke schade van meer dan € 115,-- per ha schadeperceel. Voor laatstgenoemde gebieden in Noord-Holland is niet met schadekaarten aannemelijk gemaakt dat sprake is van een concrete dreiging van belangrijke schade. Evenmin is hiervoor, overeenkomstig het vermelde op pagina 30 van de beleidsnotitie, op grond van recente taxaties of anderszins cijfermatig aannemelijk gemaakt dat en waar zonder ingrijpen belangrijke schade te vrezen is. De ontheffing van 3 februari 2005 ten aanzien van de ganzen is dan ook in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw. Gelet op de betrokken belangen bestaat er aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening voor zover bedoelde ontheffing is verleend voor gebieden in Noord-Holland (buiten het gebied "De Abtskolk-De Putten") gelegen buiten de op de schadekaarten aangegeven gebieden waar in 2000-2002 voor meer dan € 115,-- per ha schadeperceel schade is veroorzaakt door ganzen. 05-2846 2.13. Het Faunabeheerplan, waarin de ontheffingaanvraag ten aanzien van eksters is opgenomen, bevat geen schadekaarten waarop postcodegebieden zijn gearceerd waarin eksters in voorgaande jaren meer dan € 115,-- per ha schade hebben veroorzaakt aan gewassen. Op pagina 19 van het desbetreffende Faunabeheerplan is expliciet aangegeven dat schade in het verleden niet geregistreerd is en er derhalve geen schadegegevens zijn. Ten aanzien van de eksters is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een concrete dreiging van belangrijke schade. De ontheffing van 12 april 2005 ten aanzien van de eksters is dan ook in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw. Gelet op de betrokken belangen bestaat er aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van deze ontheffing. 05-2852 2.14. Het Faunabeheerplan, waarin de ontheffingaanvraag ten aanzien van vossen is opgenomen, bevat geen schadekaarten waarop postcodegebieden zijn gearceerd waarin vossen in voorgaande jaren meer dan € 115,-- per ha schade hebben veroorzaakt aan (pluim)vee. Evenmin is hiervoor, overeenkomstig het vermelde op pagina 30 van de beleidsnotitie, op grond van recente taxaties of anderszins cijfermatig aannemelijk gemaakt dat en waar zonder ingrijpen belangrijke schade te vrezen is. Ten aanzien van vossen is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een concrete dreiging van belangrijke schade. De ontheffing van 19 januari 2005 ten aanzien van de vossen is dan ook in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw. Gelet op de betrokken belangen bestaat er aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van deze ontheffing. 2.15. De ontheffing ten aanzien van vossen is tevens verleend op grond van het bepaalde in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder d, Ffw ter voorkoming van schade aan flora en fauna. Op pagina 34 van de eerdergenoemde beleidsnotitie is onder 6.6 (Voorkoming van schade aan flora en fauna) onder meer het volgende aangegeven: "Schade zal vooral kunnen optreden in de vorm van predatie, voedselstress en eutrofiëring. (...) Uit onderzoek blijkt dat plaatselijke grondbroeders als wulp, grutto, kievit en scholeksters ten gevolge van predatie door de vos ernstig in aantal afnemen of zelfs geheel kunnen verdwijnen. Ook koloniebroeders, zoals de lepelaar, kunnen zich meestal niet handhaven in vosrijke gebieden. Predatie door de vos is dus zeker één van de mogelijke factoren die verantwoordelijk zijn voor de achteruitgang van deze soorten. (...) De provincie is van mening dat afschot van vossen op enige schaal noodzakelijk kan zijn, echter alleen ter bescherming van een aantal predatiegevoelige grondbroeders waarvoor Nederland een bijzondere internationale verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, of waarvoor met beheerders gebiedsgericht natuurdoelen zijn afgesproken. Het gaat dan om de Rode-lijst vogelsoorten, zoals de lepelaar en de weidevogels, zoals de grutto" 2.16. De voorzieningenrechter acht bovenvermeld beleid niet kennelijk onredelijk. Het Faunabeheerplan ten aanzien van de vos bevat diverse kaarten waarop enerzijds de dichtheid van vossen in Noord-Holland is aangegeven en anderzijds de weidevogel- en moerasgebieden in Noord-Holland zijn aangegeven. Deze gegevens zijn verwerkt in een uitvoeringskaart waarbij met kleurcodes is aangegeven voor welke delen van de provincie ontheffing is gevraagd (en verleend). Voor de met oranje en geel ingekleurde gebieden is een algemene ontheffing verleend en voor de groene (gearceerd of geruit) gebieden is ontheffing verleend waarbij overleg met de provincie zal geschieden. Op basis van deze stukken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor die gebieden waarvoor thans ontheffing is verleend uit het samenstel van de genoemde kaarten blijkt dat er sprake is van een concrete dreiging van schade aan fauna (weidevogels) als bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder d, Ffw. Verweerder heeft het beleid op dit onderdeel dan ook op een juiste wijze toegepast. 2.17. In hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de ontheffing voor de vos op grond van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder d, Ffw. 2.18. Resumerend volgt uit het voorgaande dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van voorlopige voorzieningen vereist. De verzoeken daartoe zullen derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen. 2.19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat verzoekster in het kader van de verzoeken om voorlopige voorziening voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1. schorst de besluiten van 19 januari 2005, 3 februari 2005, 12 april 2005 en 19 januari 2005 waarbij ontheffingen zijn verleend als bedoeld in artikel 68, eerste lid, Ffw ten aanzien van knobbelzwanen, ganzen, eksters en vossen voor zover deze ontheffingen gelden binnen het gebied "De Abtskolk-De Putten"; 3.2. schorst het besluit van 19 januari 2005 waarbij ontheffing is verleend ten aanzien van knobbelzwanen voor zover deze geldt voor gebieden in Noord-Holland (buiten het gebied "De Abtskolk-De Putten") gelegen buiten de op de schadekaarten aangegeven gebieden waar in 2000-2002 voor meer dan € 115,-- per ha schadeperceel schade is veroorzaakt door knobbelzwanen; 3.3. wijst het verzoek ten aanzien van het besluit van 19 januari 2005 ten aanzien van de knobbelzwanen voor het overige af; 3.4. schorst het besluit van 3 februari 2005 waarbij ontheffing is verleend ten aanzien van ganzen voor zover deze geldt voor gebieden in Noord-Holland (buiten het gebied "De Abtskolk-De Putten") gelegen buiten de op de schadekaarten aangegeven gebieden waar in 2000-2002 voor meer dan € 115,-- per ha schadeperceel schade is veroorzaakt door ganzen; 3.5. wijst het verzoek ten aanzien van het besluit van 3 februari 2005 voor het overige af; 3.6. schorst het besluit van 12 april 2005 waarbij ontheffing is verleend ten aanzien van de eksters; 3.7. schorst het besluit van 19 januari 2005 voor zover daarbij ontheffing is verleend ten aanzien van vossen op grond het bepaalde in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, Ffw; 3.8. wijst het verzoek ten aanzien van het besluit van 19 januari 2005 ten aanzien van de vossen voor het overige af; 3.9. gelast dat de provincie Noord-Holland het door verzoekster betaalde griffierecht van € 1.104,-- (4 x € 276,--) aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.K.F. Kievit, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.