Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1690

Datum uitspraak2005-08-16
Datum gepubliceerd2005-08-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAwb 05-1279 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

De betrokkene heeft een benadelingshandeling gepleegd in de zin van artikel 45, eerste lid, onder j, ZW. De vraag moet worden beantwoord of het UWV terecht en op goede gronden is overgegaan tot oplegging van de maatregel van algehele weigering.De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Artikel 7, eerste en tweede lid, Maatregelenbesluit impliceert dat in geval van een gedraging van categorie vijf, onder 3 van de Ziektewet het Maatregelenbesluit noopt tot een volledige weigering van de uitkering, tenzij sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Gelet op de uitkeringsduur van de Ziektewet (104 weken) gaat het opleggen van een maatregel vanvolledige weigering een redelijke beleidskeuze te buiten. Beroep gegrond wegens strijd met artikel 3:4 Awb.


Uitspraak

reg. nr: Awb 05 - 1279 ZW uitspraakdatum: 16 augustus 2005 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in de zaak van: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman, advocaat te Alkmaar, -- tegen -- de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) omdat zij een benadelingshandeling heeft gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder j ZW. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 november 2004 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 april 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 5 juli 2005, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. K.U.J. Hopman, en waar verweerder zich, na voorafgaand bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1. Op 15 april 2002 is eiseres een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplichten voor bepaalde tijd aangegaan met de Stichting Kinderdagverblijf Berend Botje Edam-Volendam (hierna: de werkgever). Per 1 september 2002 is deze arbeidsovereenkomst omgezet in een overeenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van twaalf maanden. Eiseres is toen bij de werkgever in dienst getreden in de functie van groepsleidster. Per 1 september 2003 is voormelde arbeidsovereenkomst omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Eiseres is toen als groepsleidster aangesteld voor minimaal 16 en maximaal 26 uren per week. Zij werd gewoonlijk ingeroosterd op maandag, dinsdag en woensdag. Per 1 februari 2004 is eiseres op donderdagen oppaswerkzaamheden gaan verrichten op een particulier adres in Monnickendam. Per 24 mei 2004 heeft eiseres zich bij de werkgever arbeidsongeschikt gemeld. Nadien heeft zij haar oppaswerkzaamheden enige tijd voortgezet. Op 17 juni 2004 heeft de werkgever de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met eiseres te ontbinden. Eiseres heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd. Bij beschikking van 16 augustus 2004 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en eiseres per 1 september 2004 ontbonden, zonder eiseres een vergoeding toe te kennen. Eiseres heeft op 15 september 2004 een ziektewetuitkering aangevraagd. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit van 9 oktober 2004 genomen, welk besluit in bezwaar is gehandhaafd. 2.2. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij is van mening dat geen sprake is van een benadelingshandeling. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte, zonder een eigen onderzoek te doen, de beschikking van de kantonrechter gevolgd. Eiseres stelt dat zij het feit dat zij nevenwerkzaamheden is gaan verrichten, tijdig heeft gemeld aan de werkgever. Bovendien wist de werkgever dat via de collega van eiseres, [collega], die dezelfde nevenwerkzaamheden verrichtte. De omstandigheid dat eiseres na haar ziekmelding op 24 mei 2004 haar nevenwerkzaamheden niet heeft gestaakt, levert volgens eiseres geen grond op voor een blijvend gehele weigering van ziekengeld. Volgens eiseres berust het bestreden besluit op onjuiste gronden. Ter zitting heeft eiseres hieraan toegevoegd, dat zij met de bedrijfsarts heeft besproken dat zij nevenwerkzaamheden verrichtte. Indien al sprake zou zijn van verwijtbaarheid aan de kant van eiseres, is naar haar mening sprake van verminderde verwijtbaarheid. Eiseres heeft voorts verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 april 2005, gepubliceerd op Rechtspraak.nl, LJN-nr. AT4803. 2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een benadelingshandeling. Volgens verweerder blijkt niet dat eiseres de werkgever over haar nevenwerkzaamheden had ingelicht. Blijkens het ontbindingsverzoek was de werkgever hiervan niet op de hoogte. Verweerder is van mening dat eiseres door haar doen en laten een situatie heeft bewerkstelligd die uiteindelijk heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Omdat de werkgever niets wist van de nevenwerkzaamheden, is er een vertrouwensbreuk ontstaan. Volgens verweerder hadden de nevenwerkzaamheden een nadelig effect voor de werkgever. Verweerder is voorts van mening dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. 2.4. Artikel 45 van de Ziektewet luidt - voor zover hier van belang - als volgt: "1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend: (.................) j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. 2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden." 2.5. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat geen sprake is van een benadelingshandeling. Uit de stukken blijkt onder meer dat eiseres vanaf februari 2004 oppaswerkzaamheden is gaan verrichten op een particulier adres in Monnickendam. Uit het ontbindingsverzoek van de werkgever van 17 juni 2004 blijkt onder meer dat de werkgever hiervan aanvankelijk niet op de hoogte was. De stelling van eiseres dat zij het feit dat zij nevenwerkzaamheden is gaan verrichten, tijdig aan haar werkgever heeft gemeld, vindt geen steun in de stukken. Uit het verweerschrift van eiseres in de ontbindingsprocedure geeft eiseres immers onder meer aan, dat het beter was geweest indien zij in februari (2004) helderheid van zaken had gegeven. Hieruit kan in ieder geval worden opgemaakt dat zij haar werkgever in februari 2004 niet volledig omtrent de nevenwerkzaamheden heeft ingelicht. Dat de werkgever hiervan wel op de hoogte zou zijn geweest door toedoen van de collega van eiseres, [collega], is niet aannemelijk gemaakt. Voorts blijkt uit de stukken onder meer dat eiseres haar oppaswerkzaamheden is gaan verrichten bij een gezin dat aanvankelijk, voor februari 2004, klant was bij de werkgever. Deze voor de werkgever nadelige omstandigheid - zonder de bereidverklaring van eiseres waren de oppaswerkzaamheden voor het gezin mogelijk door de werkgever voortgezet -, alsmede de omstandigheid dat de werkgever niet op de hoogte was van de nevenwerkzaamheden van eiseres, waren voor hem (onder meer) aanleiding bij de kantonrechter een verzoek in te dienen strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met eiseres. Op grond hiervan heeft verweerder in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiseres, door haar doen en laten een situatie heeft laten ontstaan, welke uiteindelijk heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. Dat eiseres slechts nog drie weken na haar ziekmelding zou oppassen is feitelijk niet vast te stellen, nu op 17 juni 2004 het ontbindingsverzoek reeds is uitgegaan. Kennelijk kon eiseres dus nog wel enige werkzaamheden verrichten en de werkgever - die immers het loon moest doorbetalen - had wellicht de mogelijkheid gehad om eiseres eventueel lichter of kortdurende taken op te dragen. Aan het betoog van eiseres dat de bedrijfsarts wel van de situatie op de hoogte was, gaat de rechtbank voorbij nu niet gebleken is wat er voor afspraken zijn gemaakt. Het is begrijpelijk dat eiseres door haar handelwijze de werkgever aanleiding heeft gegeven stappen te zetten om een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst. Hierdoor is er in het geval van eiseres sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, onder j, ZW. 2.6. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden is overgegaan tot oplegging van de maatregel van algehele blijvende weigering van ziekengeld. De benadelingshandeling die eiseres wordt verweten is, blijkens de maatregelenbesluiten, geplaatst in de vijfde categorie onder 3(. In artikel 7, eerste lid onder d, van het Maatregelenbesluit, bedragen de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting opgenomen in de vijfde categorie ten 3( van de ZW: 20% gedurende 16 weken of 30% gedurende 26 weken of de gehele uitkering over de volledige of resterende uitkeringsduur. In het tweede lid van artikel 7 van dat besluit is bepaald dat indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of de nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft, de hoogte en de duur van de maatregel 30% bedraagt gedurende 26 weken. 2.7. Het bovenstaande impliceert dat in het geval van een gedraging als omschreven in categorie vijf onder 3( van de ZW het Maatregelenbesluit noopt tot een volledige weigering van de uitkering of het resterende deel daarvan, tenzij er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In aanmerking genomen dat de uitkeringsduur voor de Ziektewet sedert 1 januari 2004 is verlengd naar 104 weken, gaat het opleggen van voornoemde maatregel een redelijke beleidskeuze te buiten, gelet op de grote financiële gevolgen voor de zieke werknemer, die bovendien en anders dan een werkloze, in het algemeen feitelijk niet in staat zal zijn op andere wijze door arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien. Artikel 7 van het Maatregelenbesluit moet voor wat dit onderdeel betreft dan ook buiten toepassing worden gelaten wegens schending van artikel 3:4 Awb. 2.8. Eiseres heeft, zowel in bezwaar als in beroep, nadrukkelijk aangevoerd dat bij haar sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In het bestreden besluit heeft verweerder dat afgewezen. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat inderdaad van een verminderde verwijtbaarheid kan worden gesproken. De handelwijze van eiseres is aan kritiek onderhevig, maar niet gezegd kan worden dat haar handelen erop gericht was een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst en eiseres heeft voorts het maximale gedaan om dat te voorkomen. Voorts heeft eiseres de nevenwerkzaamheden verricht op dagen waarop ze niet voor de werkgever werkzaam was en de omvang ervan was beperkt, terwijl er eveneens sprake was van een geringe duur. 2.9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen op het bezwaar van eiseres van 18 november 2004 met inachtneming van deze uitspraak. 2.10. Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dienen de proceskosten te worden betaald aan de griffier van de rechtbank. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1. verklaart het beroep gegrond; 3.2. vernietigt het bestreden besluit van 22 februari 2005; 3.3. veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier; 3.4. gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,-- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2005. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.