Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1732

Datum uitspraak2005-08-26
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 825/04 Motorrijtuigenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag en boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 825/04 26 augustus 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (: MRB) alsmede tegen de aan hem afgegeven boetebeschikking. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 9 juli 2004 over het tijdvak 7 maart 2004 tot en met 6 juni 2004 een naheffingsaanslag MRB opgelegd ten bedrage van € 264,--. Tevens is aan belanghebbende bij beschikking van dezelfde datum een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 113,--. 1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 24 september 2004 zowel de naheffingsaanslag als de boete gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), dat op 16 september 2004 bij het gerechtshof is ingekomen. 1.4. De inspecteur heeft op 6 januari 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend bij het gerechtshof. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 22 juli 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de inspecteur. Belanghebbende, hoewel opgeroepen bij aangetekend schrijven met handtekening retour d.d. 9 juni 2005 aan het adres a-straat 92, 0000 YY te Z, is niet verschenen. 1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast. 2.1. Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie van 4 juli 2002 tot en met 1 augustus 2004 houder geweest van het motorrijtuig met het kenteken YY-YY-00 van het merk Mercedes (: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is 7 december 1995. 2.2. Belanghebbende heeft afgezien van het onder punt 1.1 vermelde al meer dan vier verzuimen in de zin van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) begaan. 2.3. Op het door belanghebbende ingestelde bezwaar heeft de inspecteur zowel de naheffingsaanslag als de verzuimboete gehandhaafd. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag en boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. 3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij stelt dat hij het onderhavige voertuig in oktober 2002 heeft verkocht, maar dat de koper het kentekenbewijs niet heeft laten overschrijven. Eerst in augustus 2004 is de tenaamstelling vervallen verklaard, maar naar de mening van belanghebbende dient met deze wijziging al vanaf een eerdere datum rekening gehouden te worden. 3.3. De inspecteur houdt vast aan zijn standpunt dat de onderhavige naheffingsaanslag en boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. 3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. De rechtsoverwegingen 4.1. Ingevolge artikel 1, lid 1 onderdeel a van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (: de Wet) is het houden van een personenauto belast. Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 onderdeel a van de Wet wordt een motorrijtuig gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel i van de Wegenverkeerswet 1994. 4.2. In casu staat vast dat belanghebbende van 4 juli 2002 tot en met 1 augustus 2004 als houder van het motorrijtuig met het kenteken YY-YY-00 ingeschreven is geweest in het kentekenregister. 4.3. Artikel 6 van de Wet bepaalt -voorzover thans van belang- dat de belasting voor een personenauto wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. 4.4. De motorrijtuigenbelasting dient, ingevolge artikel 14 van de Wet op aangifte te worden voldaan. De aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs, dan wel om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als het doen van aangifte. De aangifte geldt zolang het motorrijtuig niet van houder wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden, aldus het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de Wet. Indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, niet is betaald, kan de inspecteur op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) de te weinig geheven belasting naheffen. 4.5. Vaststaat dat belanghebbende van 4 juli 2002 tot en met 1 augustus 2004 als houder van de auto stond ingeschreven in het kentekenregister. Belanghebbende had gelet op het vorenstaande naar het oordeel van het hof derhalve de motorrijtuigenbelasting op aangifte (tijdig) moeten voldoen. Nu belanghebbende dit voor het tijdvak van 7 maart 2004 tot en met 6 juni 2004 heeft nagelaten, is het gerechtshof van oordeel dat aan hem over dit tijdvak terecht een naheffingsaanslag MRB is opgelegd. Hierbij overweegt het hof dat belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor een juiste registratie van de auto in het kentekenregister. De omstandigheid dat de koper van de auto de tenaamstelling niet heeft gewijzigd ligt in de risicosfeer van belanghebbende. 4.6. Ingevolge paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (: het Besluit) bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet is betaald met een minimum van € 45,-- en een maximum van € 4.537,--. Op grond van paragraaf 33, onderdeel 3 van het Besluit legt de inspecteur bij een vierde/ volgend verzuim een boete op van € 113,--. Nu belanghebbende heeft nagelaten de door hem verschuldigde motorrijtuigenbelasting binnen de in de belastingwet gestelde termijnen te voldoen, heeft de inspecteur naar het oordeel van het gerechtshof terecht een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd. Hierbij overweegt het gerechtshof dat belanghebbende –naar eerder overwogen- zelf verantwoordelijk was voor een juiste tenaamstelling in het kentekenregister. Gezien de ernst van het feit en de omstandigheid dat belanghebbende reeds vier eerdere verzuimen als bedoeld in artikel 67c van de AWR heeft begaan, acht het gerechtshof deze verzuimboete ad € 113,-- passend en geboden. 4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft 5. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 26 augustus 2005 door mevrouw mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de mevrouw griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Op 31 augustus 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.