Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1737

Datum uitspraak2005-08-29
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR0500593
Statusgepubliceerd


Indicatie

29 augustus 2005 Rekestenkamer Rekestnummer R200500593 Pluraliteit van schuldeisers indien schuldeiser/verzoeker (UWV) exclusief inningsbevoegd is voor de andere schuldeiser (CZ)? Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval het UWV en het CZ uit een oogpunt van verhaals- en faillissementsrecht niet als afzonderlijke schuldeisers te beschouwen zijn. Het UWV stelt op grond van de wet de premies werknemersverzekeringen vast (voor zichzelf en het CZ) en is exclusief bevoegd om deze premies te innen. Het CZ is niet zelfstandig bevoegd om tot inning over te gaan (cq. invordering achterwege te laten), noch is de werkgever/debiteur bij machte om de premies ingevolge de Ziekenfondswet bevrijdend rechtstreeks aan het CZ te betalen (om zodoende pluraliteit te voorkomen). De curator zou bij louter schulden bestaande uit premies werknemers- verzekeringen derhalve geen verdelende rol toekomen, aangezien de faillissementsopbrengst (na aftrek van de faillissementskosten) in zijn geheel aan het UWV afgedragen zou moeten worden.


Uitspraak

29 augustus 2005 Rekestenkamer Rekestnummer R200500593 GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH Beschikking In de zaak in hoger beroep van: Uitvoerings Instituut Werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, appellante, hierna te noemen: het UWV, procureur mr. B.M. Lips, tegen [Geintimeerde], woonachtig te [woonplaats], geïntimeerde, hierna te noemen: [geintimeerde]. Als vervolg op het door dit hof op 4 juli 2005 tussen partijen gewezen tussenarrest. 6. Het tussenarrest van 4 juli 2005 In dit arrest heeft het hof de behandeling aangehouden met het in rechtsoverweging 4.4. overwogen oogmerk en [geintimeerde] verzocht om uiterlijk 15 augustus 2005 de in die rechtsoverweging genoemde stukken aan het hof te overleggen onder gelijktijdige verstrekking van deze stukken aan mr. De Bosch Kemper - De Hilster. De genoemde stukken betreffen bewijsstukken waaruit blijkt dat [geintimeerde] in verband met belastingteruggave over 2003 en 2004 een vordering heeft op de fiscus en welke omvang deze vordering heeft, alsmede een schriftelijke verklaring van de fiscus inhoudende dat cessie van voornoemde vordering aan het UWV mogelijk is. 7. De verdere loop van de procedure 7.1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2005. Bij die gelegenheid zijn mw. mr A.H. de Bosch Kemper-de Hilster namens het UWV en [geintimeerde] gehoord. 7.2. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de brief van [geintimeerde] van 14 augustus 2005, met bijlage. 8. De beoordeling 8.1. Uit de bijlage bij de brief van 14 augustus 2005 van [geintimeerde], blijkt dat hij over het jaar 2004 een voorlopige belastingteruggaaf en/ of verrekening kan verwachten van E. 2.797,-. De belastingdienst kan pas na definitieve aanslagen overgaan tot rechtstreekse betaling aan het UWV. 8.2. Ter zitting heeft het UWV gepersisteerd bij haar verzoek tot faillietverklaring van [geintimeerde]. [Geintimeerde] heeft ter zitting verklaard geen andere schulden te hebben, hetgeen door het UWV niet is betwist. 8.3. Het hof overweegt het volgende. 8.3.1. Uitgangspunt bij de beoordeling van de onderhavige zaak moet zijn dat in het stelsel van de Faillissementswet het faillissement, verdeling door de curator van het vermogen van de schuldenaar onder diens gezamenlijke schuldeisers beoogt. Dat brengt mee dat voor faillietverklaring geen plaats is ten aanzien van een schuldenaar die niet meer dan één schuldeiser heeft (HR 22-03-1985, NJ 1985, 548). 8.3.2. Het UWV heeft betoogd dat in casu sprake is van twee afzonderlijke rechtspersonen, te weten het UWV en het CZ, die elk over een vorderingsrecht beschikken en die in beginsel als evenzovele schuldeisers in de zin van de Faillissementswet moeten worden aangemerkt. Aldus bestaat er pluraliteit van schuldeisers. Schuldeisers die onbetaald worden gelaten zodat sprake is van een toestand van opgehouden te hebben met betalen. 8.3.3. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit in het onderhavige geval anders is nu het UWV en het CZ uit een oogpunt van verhaals- en faillissementsrecht niet als afzonderlijke schuldeisers te beschouwen zijn. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende. Het UWV is op grond van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bevoegd tot vaststelling en invordering van premies welke ingevolge de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Werkloosheidswet en de Ziekenfondswet verschuldigd zijn door een werkgever als bedoeld in die wetten (hierna: de premies werknemersverzekeringen). Daarnaast bepaalt artikel 15 van de Ziekenfondswet dat het UWV de premie die een werkgever ingevolge de Ziekenfondswet is verschuldigd vaststelt en invordert overeenkomstig het bepaalde in de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de ingevorderde premies afdraagt aan de Algemene Kas die wordt beheerd door het CZ. Het CZ is derhalve niet bij machte zelfstandig tot invordering van premies ingevolge de Ziekenfondswet over te gaan (c.q. invordering achterwege te laten). Evenmin is een werkgever bij wie het UWV premies voor de werknemersverzekeringen invordert bij machte van deze vordering het gedeelte dat betrekking heeft op de premies ingevolge de Ziekenfondswet bevrijdend rechtstreeks aan het CZ te betalen om aldus pluraliteit van schuldeisers te voorkomen. Het UWV is derhalve exclusief met de invordering van de premies werknemersverzekeringen belast en verdeelt de ingevorderde premiebedragen tussen zichzelf (voor zover het de premies ingevolge de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Werkloosheidswet betreft) en het CZ door middel van storting van de aan CZ toekomende bedragen uit hoofde van premies Ziekenfondswet in de Algemene Kas die door CZ wordt beheerd. In een faillissement van een werkgever die uitsluitend premies werknemersverzekeringen onbetaald heeft gelaten zou aan de curator daarom geen verdelende rol toekomen, aangezien de uit inning van premies werknemersverzekeringen ontvangen baten na aftrek van de faillissementskosten in hun geheel aan de UWV afgedragen zouden moeten worden. Nu voor het overige gesteld noch gebleken is dat [geintimeerde] andere schuldeisers onbetaald laat, is het hof met de rechtbank van oordeel dat gegeven al het bovenstaande geen sprake is van de op grond van de Faillissementswet vereiste pluraliteit (hoezeer ook in het licht van het vennootschapsrecht sprake is van twee afzonderlijke rechtspersonen: UWV en CZ). 8.4. Het hof komt aldus tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat [geintimeerde] in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek van het UWV heeft afgewezen, in ieder geval dat voor faillietverklaring geen plaats is, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. 9. De beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 mei 2005. Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Van den Bergh en Schyns en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 augustus 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.