
Jurisprudentie
AU1740
Datum uitspraak2005-08-30
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/2159 VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/2159 VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om voorlopige voorziening tegen de intrekking van vergunningen voor seksinrichtingen in drie panden aan de Hardebollenstraat afgewezen. Eén van de vergunninghouders is overleden, zodat zijn vergunningen van rechtswege zijn vervallen. Zijn erven hebben geen procedureel belang bij het bezwaar tegen de intrekking van de vergunningen. B&W Utrecht hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onjuiste invulling gegeven aan het begrip "toezicht" in de seksinrichting, als bedoeld in de APV.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 05/2159 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, in het geschil tussen:
1. [verzoekster 1],
wonende te Wijk bij Duurstede,
verzoekster onder 1; en
2.de erven van [vergunninghouder],
wonende te Alkmaar,
verzoekers onder 2,
verzoekster onder 1 en verzoekers onder 2 hierna tezamen ook te noemen: verzoekers,
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht,
verweerder.
____________________________________________________________________________________
1. INLEIDING
1.1 Bij besluit van 13 juli 2005 heeft verweerder de vergunningen voor het exploiteren van een seksinrichting in de panden Hardebollenstaat [nrs.] te Utrecht met onmiddellijke ingang ingetrokken en daarbij bepaald dat, indien op of na 15 augustus 2005 blijkt dat de exploitatie als seksinrichting in één of meer van de betrokken panden niet is gestaakt, verweerder de inrichting(en) zal sluiten en gesloten zal houden voor rekening van verzoekers.
1.2 Het verzoek is op 17 augustus 2005 ter zitting behandeld, waar namens verzoekers zijn verschenen [verzoekster 1] en [zoon vergunninghouder], bijgestaan door
mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Ramdoelare Tewari, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 De bij dit geschil betrokken exploitatievergunningen voor een seksinrichting betreffen
twee vergunningen die zijn verleend aan [vergunninghouder] voor de percelen Hardebollenstraat [nrs] en een vergunning die is verleend aan verzoekster onder 1 voor het perceel Hardebollenstraat [nr.]. [zoon vergunninghouder], zoon van [vergunninghouder], is in de drie vergunningen als beheerder van de seksinrichtingen genoemd.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder vanaf december 2004 gesprekken voert met de exploitanten van seksinrichtingen in de gemeente Utrecht over de wijze waarop die exploitanten feitelijk toezicht houden in de inrichtingen. In verband daarmee is verweerder onder meer gebleken dat [zoon vergunninghouder] woont en werkt in Alkmaar, en dat hij noch de vergunninghouders feitelijk toezicht houden in de betreffende inrichtingen. Onder de stukken bevindt zich onder meer een controle rapport van de afdeling Bijzondere Wetten, waarin de bevindingen van die afdeling op dit punt zijn beschreven. Naar aanleiding van die constatering heeft diverse keren overleg plaatsgevonden tussen de vergunninghouders c.q. [zoon vergunninghouder] en verweerder.
Bij het onder 1.1 genoemde besluit heeft verweerder de exploitatievergunningen ingetrokken op grond van artikel 70, veertiende lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht (hierna: de APV) wegens het handelen in strijd met de bepalingen van hoofdstuk 3 van de APV. Daarbij heeft verweerder gewezen op het toezichtsvereiste zoals opgenomen in artikel 7, elfde lid, van de APV. Volgens verweerder is van deze strijdigheid al geruime tijd sprake en heeft het sinds december 2004 gevoerde overleg hierover niet tot een redelijk resultaat geleid.
2.4 Op grond van artikel 5 van de APV is een vergunning persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens de APV anders is bepaald.
Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de APV is het verboden om zonder vergunning een seksinrichting te exploiteren.
Ingevolge artikel 70, elfde lid, van de APV is de exploitant, of de daarvoor aangestelde en in de vergunning vermelde beheerder(s), verplicht tijdens de openingsuren aanwezig te zijn in de seksinrichting en voortdurend op bepaalde (in dit artikel genoemde) aspecten toezicht te houden.
In artikel 70, dertiende lid, van de APV is bepaald dat de vergunning vervalt zodra:
a. de exploitant de exploitatie van de seksinrichting feitelijk beëindigt en
b. de beheerder het beheer van de seksinrichting feitelijk beëindigt.
Daarbij is voorgeschreven dat de exploitant verplicht is binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie of het beheer het bevoegd orgaan daarvan schriftelijk in kennis te stellen.
Ingevolge artikel 70, veertiende lid, van de APV kan het bevoegd orgaan een vergunning als bedoeld in het eerste lid tijdelijk, geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de exploitant of zijn rechtsopvolger (degene die na beëindiging van de exploitatie door de exploitant een vergunning voor de exploitatie van het bedrijf heeft aangevraagd), dan wel (indien van toepassing) de beheerder, handelt in strijd met het bij of krachtens dot hoofdstuk bepaalde.
Ingevolge artikel 70, vijftiende lid, van de APV kan het bevoegd orgaan de, al dan niet tijdelijke, gehele of gedeeltelijke sluiting van een seksinrichting bevelen, indien:
a. gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
b. de exploitant of zijn rechtsopvolger, dan wel (indien van toepassing) de beheerder, handelt in strijd met het bij of krachtens dit hoofdstuk genoemde belangen noodzakelijk is;
c. met het oog op de bescherming van de in het tiende lid genoemde belangen noodzakelijk is.
2.5 Voor zover het verzoek betrekking heeft op de intrekking van de vergunningen voor de percelen Hardebollenstraat [nrs] overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Mede gelet op het gestelde ter zitting is gebleken dat vergunninghouder [vergunninghouder] op 31 januari 2005 is overleden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit artikel 70, dertiende lid, aanhef en onder a van de APV dat de betreffende vergunningen met het overlijden van deze vergunninghouder van rechtswege zijn komen te vervallen.
Geconcludeerd moet hoe dan ook worden dat de betreffende vergunningen ten tijde van het bestreden besluit waren vervallen. Onder die omstandigheden hebben de erven van [vergunninghouder] geen procedureel belang bij het bezwaar tegen de intrekking van de betreffende vergunningen. Ter ondersteuning van zijn oordeel in deze wijst de voorzieningenrechter op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2000, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder het LJN-nummer AP5488.
Het bezwaar wat betreft deze vergunningen moet naar verwachting dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat de voorzieningenrechter reeds daarop gelet geen aanleiding ziet om een voorlopige voorziening wat betreft deze vergunningen te treffen.
Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder niet door verzoekers onder 2 op de hoogte is gesteld van het overlijden van [vergunninghouder], maar dat integendeel uit de stukken blijkt dat [zoon vergunninghouder] in het overleg met verweerder is blijven optreden "namens" zijn vader. Verweerder was ten tijde van het bestreden besluit dan ook niet op de hoogte van dit overlijden.
2.6 Ten aanzien van de ingetrokken vergunning van verzoekster onder 1 overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Niet in geding is dat verweerder bij deze intrekking gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid, waarbij verweerder een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft. In verband daarmee zal de (voorzieningen)rechter terughoudend moeten zijn bij zijn beoordeling.
Het beleid dat verweerder ter zake voert, zo komt naar voren uit de stukken en het gestelde ter zitting, is niet vastgelegd in een beleidsregel, maar valt wel terug te voeren op een vaste gedragslijn van verweerder, waarbij van alle exploitanten van seksinrichtingen een bepaalde mate van toezicht wordt verlangd (in ieder geval sinds medio december 2004). Bovendien heeft verweerder in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd waarom hij welke mate van toezicht verlangt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarbij geen onjuiste invulling gegeven aan het begrip "toezicht" als bedoeld in artikel 70, elfde lid, van de APV. Evenmin heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat is gehandeld in strijd met het bepaalde in hoofdstuk 3 van de APV.
In verband daarmee moet (voorshands) worden geconcludeerd dat verweerder bevoegd is om over te gaan tot intrekking van de vergunning van verzoekster onder 1. Omdat door die intrekking niet (meer) voldaan wordt aan het vereiste van artikel 70, eerste lid, van de APV, is verweerder in beginsel tevens bevoegd handhavend op te treden tegen het eventuele niet staken van de exploitatie van de seksinrichting.
2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het verzoekers inmiddels duidelijk moeten zijn wat op het gebied van toezicht als hier bedoeld van hen door verweerder wordt verwacht, zonder dat gezegd kan worden dat hetgeen verlangd wordt door verweerder onredelijk te achten is. Van een acuut optreden door verweerder, zoals gesteld door verzoekers is gezien het sinds medio december 2004 gevoerde (uitgebreide) overleg dan ook geen sprake. Tegenover de gestelde ingrijpende gevolgen van het besluit voor verzoekers staan de (algemene) belangen die verweerder heeft te dienen met de waarborging van de vereisten van hoofdstuk 3 van de APV. De stelling van verzoekster dat haar seksinrichting geen problemen van openbare orde veroorzaakt doet daar niet aan af, omdat het toezicht nu juist wordt verlangd teneinde zulke problemen te voorkomen en niet zozeer in het kader van de (repressieve) bestrijding van die problemen.
2.8 Verzoekster onder 1 heeft onder meer gesteld dat het niet redelijk is om van haar te verwachten dat de beheerder zelf aanwezig is. Verder zijn de voorwaarden om mee te doen aan het voor andere seksinrichtingen gevoerde toezicht door Wegra B.V. volgens verzoekster onder 1 niet redelijk. Daarnaast heeft verzoekster onder 1 gewezen op diverse inspanningen die zij heeft geleverd om op haar manier tot invulling van het toezicht te komen. Zo heeft zij een voorwaardelijke opdracht aan een beveiligingsbureau gegeven en een toezichtovereenkomst met de prostituees en enkele omwonenden gesloten. Voorts stelt verzoekster onder 1 dat het niet duidelijk is welke (uitvoerbare) maatregelen zij nu precies moet nemen. Ten slotte is er volgens verzoekster onder 1 geen sprake van evenredigheid wat betreft hetgeen van haar wordt verlangd.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder geen onjuiste invulling heeft gegeven aan het toezicht in de hierbedoelde zin. Daarbij heeft verweerder duidelijk aangegeven waarom hij de door verzoekster onder 1 voorgestelde maatregelen niet voldoende acht. De voorzieningenrechter acht het niet onredelijk dat verweerder op een gegeven moment eist dat daadwerkelijk aan de door hem gestelde vereisten wordt voldaan. Dat verzoekster onder 1 haar standpunt handhaaft dat zij op eigen, andere wijze in het toezicht kan voorzien, moet dan ook voor haar risico blijven. Voorts kan niet gezegd worden dat sprake is geweest van onvoldoende overleg, alvorens verweerder is overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit, zodat bezwaarlijk kan worden volgehouden dat verzoekster onder 1 door het bestreden besluit is overvallen.
Wat betreft de door verzoekster onder 1 gestelde mogelijkheid tot legalisatie door het aanvragen van een vergunning door de prostituees zelf, is vooralsnog onvoldoende gebleken dat dit tot een oplossing kan leiden, nu hiervoor een uitbreiding van het aantal vergunningen nodig zou zijn en het maximum aantal vergunningen van 53 in de gemeente Utrecht reeds is verleend.
2.9 Ook hetgeen overigens is gesteld door verzoekers kan niet leiden tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De stelling van verzoekers dat de tenaamstelling van de aanschrijving niet juist is, omdat niet zij maar de prostituees zelf sinds het najaar van 2004 de feitelijke exploitatie en het beheer van de seksinrichtingen voeren en verzoekers betrokkenheid zich beperkt tot de verhuur van de betreffende panden acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. De vergunningen zijn aangevraagd door en verleend aan [vergunninghouder] en verzoekster onder 1 en uit de gedingstukken blijkt dat zij steeds uit eigen naam, bij monde en bij pen van [zoon vergunninghouder], over het toezicht in de seksinrichtingen overleg hebben gevoerd met verweerder. Bovendien zou de juistheid van deze stelling tot de conclusie leiden dat de vergunningen gezien het bepaalde in artikel 70, dertiende lid van de APV, reeds in het najaar van 2004 zouden zijn vervallen.
Gelet op het voorgaande moet het verzoek dan ook worden afgewezen en is er geen aanleiding om de door verzoekers gemaakte proceskosten te laten vergoeden.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek van verzoekster onder 1 en verzoekers onder 2 om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. E.M. Tol mr. M.H.F. van Vugt
Afschrift verzonden aan partijen op: