
Jurisprudentie
AU1746
Datum uitspraak2005-08-23
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506542/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506542/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 20 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap "Y-land Planontwikkeling B.V." (hierna: Y-land Planontwikkeling B.V.) sloopvergunningen verleend ingevolge de Monumentenwet 1988 en de bouwverordening van de gemeente Amsterdam (hierna: de bouwverordening) voor de sloop van een gebouw op het perceel Prinseneiland 549 te Amsterdam (hierna: het perceel).
Uitspraak
200506542/2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de stichting "Stichting Behoudt Karakter Prinseneiland", gevestigd te Amsterdam, en anderen,
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 03/915 VEROR en AWB 03/918 WW44 van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap "Y-land Planontwikkeling B.V." (hierna: Y-land Planontwikkeling B.V.) sloopvergunningen verleend ingevolge de Monumentenwet 1988 en de bouwverordening van de gemeente Amsterdam (hierna: de bouwverordening) voor de sloop van een gebouw op het perceel Prinseneiland 549 te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij afzonderlijk besluit van 20 juni 2001 heeft het dagelijks bestuur aan
Y-land Planontwikkeling B.V. bouwvergunning verleend voor een gebouw op het perceel waarin zestien woningen, zes bedrijfsruimten en een parkeergarage zijn voorzien.
Bij besluit van 17 december 2002 heeft het dagelijks bestuur het tegen de sloopvergunningen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van 17 december 2002 heeft het dagelijks bestuur, onder verlening van vrijstelling ingevolge artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het door verzoekers tegen de bouwvergunning gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de tegen deze besluiten door verzoekers ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer verzoekers bij brief van 25 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Verzoekers hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 8 augustus 2005.
Bij brief van 26 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boode, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. B.W. Kemper, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord Y-land Planontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem.
2. Overwegingen
2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.2. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de sloopvergunningen en de bouwvergunning niet mochten worden verleend.
2.3. Daarbij wordt met name het volgende in aanmerking genomen.
Het perceel ligt in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Derhalve is voor de sloop van het op het perceel aanwezige gebouw zowel een sloopvergunning ingevolge de bouwverordening als een sloopvergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 vereist. De Voorzitter is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank dat geen van de weigeringsgronden ter zake van die vergunningen zich voordoet zodat deze moesten worden verleend, onjuist is.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Prinseneiland, eerste herziening" is op het perceel aan de zijde van het Prinseneiland bebouwing toegestaan van vijf bouwlagen met een kap en aan de zijde van de Galgenstraat bebouwing van drie bouwlagen met een kap. Verzoekers kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat het bouwplan voorziet in zes, respectievelijk vier bouwlagen. De uiterlijke verschijningsvorm van de bovenste verdieping voldoet aan de in de planvoorschriften gegeven omschrijving van het begrip "kap" en moet derhalve als zodanig worden aangemerkt. Evenzeer faalt het betoog van verzoekers dat het dagelijks bestuur het bouwplan ten onrechte niet in strijd met redelijke eisen van welstand heeft geoordeeld gelet op hetgeen in de "Beleidsnota waarderingskaart beschermd stadsgezicht" is opgemerkt over het bestaande gebouw waarvoor voormelde sloopvergunningen zijn verleend. Het object van toetsing aan redelijke eisen van welstand is het bouwplan waarvoor bouwvergunning is gevraagd. De bouwvergunningprocedure vormt niet het instrumentarium voor het behoud van bestaande cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle bebouwing. Ten slotte bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid een binnenplanse vrijstelling heeft kunnen verlenen van de voorgeschreven maximale bouwhoogte ten behoeve van een hekwerk op het dak van het gebouw. Niet kan worden ingezien dat de privacy van bewoners van omliggende panden daardoor onevenredig wordt aangetast.
2.4. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende de betrokken belangen bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2005
412.