Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1752

Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200501211/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Dordrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 februari 2004, het bestemmingsplan "Wielwijk" vastgesteld.


Uitspraak

200501211/1. Datum uitspraak: 31 augustus 2005. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Dordrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 februari 2004, het bestemmingsplan "Wielwijk" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 december 2004, kenmerk DRM/ARB/04/5435A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 6 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2005, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.K.T.M. van den Bergh, advocaat te Amsterdam, en ir. M.A.I. a Campo, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad drs. E.M. Pronk, ambtenaar van de gemeente, gehoord. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Ontvankelijkheid 2.2.    De beroepsgrond van appellanten inhoudende dat de nadere aanduiding "erf" binnen de gronden op het [landgoed] met de bestemming "Woondoeleinden" niet tegemoet komt aan het uitgangspunt van de gemeenteraad van behoud van groenvoorzieningen en cultuurhistorische waarde van het gebied, steunt, met uitzondering van het plandeel dat ziet op de gronden ter plaatse van het zogenoemde bakhuis, niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake een zienswijze in te brengen. Ten aanzien van het plandeel gelegen in het noordoosten van het landgoed, heeft de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan ambtshalve wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerp door daaraan de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "erf" toe te kennen. Voor het overige doet geen van deze omstandigheden zich voor. Geen betekenis kan worden toegekend aan de omstandigheid dat verweerder bij zijn beslissing omtrent goedkeuring van het plan is voorbijgegaan aan het niet tijdig indienen van een zienswijze door appellanten. Voor de beantwoording van de vraag of appellanten het recht toekomt beroep in te stellen, zijn genoemde wettelijke voorschriften bepalend. Het beroep van appellanten is dan ook niet-ontvankelijk voorzover dit ziet op de overige plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" en de nadere aanduiding "erf". Toetsingskader 2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het plan 2.4.    Het bestemmingsplan "Wielwijk" (hierna: het plan) voorziet in een actualisatie van het geldende planologische regime voor het gebied Wielwijk, gelegen aan de zuid-westkant van Dordrecht. Daarnaast heeft de gemeenteraad met het plan beoogd vervangende nieuwbouw mogelijk te maken. Behoud van groenvoorzieningen Het standpunt van appellanten 2.5.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "erf" betreffende gronden in het noordoosten van het landgoed. Appellanten voeren hiertoe aan dat deze bestemmingsregeling niet tegemoet komt aan het uitgangspunt van de gemeenteraad tot behoud van groenvoorzieningen en de cultuurhistorische waarde van het [landgoed]. Het bestreden besluit 2.5.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat met de bestemming "Woondoeleinden" en de nadere aanduiding "erf" de huidige situatie is vastgelegd. Volgens verweerder bestaat geen noodzaak deze bebouwing niet overeenkomstig de huidige situatie te bestemmen en wordt hiermee geen onevenredige inbreuk gemaakt op de uitgangspunten tot bescherming van groenvoorzieningen en de cultuurhistorische waarde van het gebied. De vaststelling van de feiten 2.5.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.5.3.    De gronden maken deel uit van het [landgoed]. Volgens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn in de loop der jaren een woning en diverse erfbebouwing opgericht op het landgoed. Volgens de plantoelichting heeft de gemeenteraad als doelstelling om het karakter van het landgoed, als bijzondere plek in het stedelijk gebied, te behouden. Om die reden is volgens de gemeenteraad er voor gekozen bij dit bestemmingsplan de huidige situatie weer te geven. De wijziging van de bestemming van het plandeel ten opzichte van het (voor)ontwerp, is volgens de stukken en het verhandelde ter zitting een gevolg van het in het ontwerpplan onjuist weergeven van de huidige situatie. 2.5.4.    In artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften is bepaald dat, voorzover hier van belang, ter plaatse van de op de plankaart met "erf" aangeduide gronden binnen de bestemming "Woondoeleinden", aan- en bijgebouwen zijn toegestaan en het gezamenlijk oppervlak van bouwwerken niet meer mag bedragen dan 50% van de met "erf" aangeduide gronden, met een maximum van 50 m². Het oordeel van de Afdeling 2.5.5.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.5.3. heeft de gemeenteraad, overeenkomstig het voor het landgoed gekozen beleid, voor het plandeel de bestaande situatie in het plan willen vastleggen. De Afdeling acht het beleid van de gemeenteraad ten aanzien van het landgoed niet onredelijk. Niet is gebleken dat ten aanzien van dit plandeel is afgeweken van dit beleid. Het beroep van appellanten geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder en de gemeenteraad in dit geval niet aan het beleid hebben kunnen vasthouden. De bouwmogelijkheden op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "erf" worden gereguleerd door de bouwvoorschriften uit het plan. In verband hiermee en in aanmerking genomen de omstandigheid dat het gemeentebestuur is uitgegaan van de bestaande situatie, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding "erf" binnen de bestemming "Woondoeleinden" geen onevenredige afbreuk doet aan de uitgangspunten van de gemeenteraad tot behoud van groenvoorzieningen en cultuurhistorische waarde van het gebied. 2.5.6.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond. Woonbestemming Het standpunt van appellanten 2.6.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel dat ziet op gronden ter plaatse van het bakhuis. Appellanten voeren hiertoe aan dat het plandeel ten onrechte niet voorziet in de bouw van een woning. Het bestreden besluit 2.6.1.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd. Verweerder stelt dat de bestemming overeenkomstig het huidige gebruik is. Volgens verweerder heeft de gemeenteraad met het oog op het behoud van het karakter van het landgoed terecht geen nieuwe mogelijkheden voor woningbouw geboden. De vaststelling van de feiten 2.6.2.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.6.3.    Volgens de stukken zijn appellanten eigenaar van een deel ter grootte van 6500 m² van het [landgoed]. Het plandeel met daarop een bakhuis maakt onderdeel uit van deze gronden van appellanten. Volgens het verhandelde ter zitting wensen appellanten het bakhuis te verbouwen tot woonhuis. 2.6.4.    Volgens de plantoelichting heeft de gemeenteraad voor dit plandeel de bestaande situatie in het plan willen vastleggen en heeft hij met het oog op het behoud van groenvoorzieningen en cultuurhistorische waarde van het gebied geen nieuwe bouwmogelijkheden willen bieden. 2.6.5.    Voor het gemeentelijke beleid ten aanzien van het landgoed wordt verwezen naar overweging 2.5.3. Het oordeel van de Afdeling 2.6.6.    Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.6.4. heeft de gemeenteraad, overeenkomstig het voor het landgoed gekozen beleid, voor het plandeel de bestaande situatie in het plan willen vastleggen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in overweging 2.5.5. acht zij het beleid van de gemeenteraad ten aanzien van het landgoed niet onredelijk. Niet is gebleken dat ten aanzien van dit plandeel is afgeweken van dit beleid. Het beroep van appellanten geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder en de gemeenteraad in dit geval niet aan het beleid hebben kunnen vasthouden. Gelet op de bestaande situatie en het streven naar behoud van de karakteristiek van het [landgoed], heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om ter plaatse van het bakhuis de bouw van een woning mogelijk te maken. Verweerder heeft in dit verband mede betekenis kunnen toekennen aan het feit dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, zoals zwaarwegende belangen bij appellanten, die zouden nopen tot het desondanks afwijken van het beleid. Dat andere delen van het landgoed wel een bestemming hebben verkregen die bebouwing toestaat leidt evenmin tot een ander oordeel, nu het daarbij gaat om gronden waarop de bebouwing (grotendeels) al aanwezig is. 2.6.7.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep, voorzover het betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "erf", met uitzondering van de plandelen die zien op gronden in het noordoosten van het [landgoed] en ter plaatse van het bakhuis, niet-ontvankelijk; II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton    w.g. Klein Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005. 317-500.