
Jurisprudentie
AU1756
Datum uitspraak2005-08-25
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504995/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504995/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 27 september 2004 heeft de gemeenteraad van Wageningen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 augustus 2004, het bestemmingsplan "Rustenburg - Deelgebied I" vastgesteld.
Uitspraak
200504995/2.
Datum uitspraak: 25 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Wagenings Milieuoverleg", gevestigd te Wageningen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2004 heeft de gemeenteraad van Wageningen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 augustus 2004, het bestemmingsplan "Rustenburg - Deelgebied I" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 april 2005, no. RE2004.95313, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 7 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 augustus 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ir. B.H.J.D. Oosting, is verschenen. Voorts is mr. K.E. Vlaar-Zijderveld, ambtenaar van de gemeente Wageningen, daar gehoord.
Verweerder is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van 119 woningen op het voormalige buitenterrein van het zwembad Rustenburg.
2.3. Verzoekster stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd omdat het plan vanwege de te verwachten lichthinder negatieve gevolgen zal hebben voor het nabijgelegen gebied dat als speciale beschermingszone Neder-Rijn is aangewezen. Teneinde te voorkomen dat vooruitlopend op de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak reeds bouwvergunningen worden verleend, heeft zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Verweerder heeft bij zijn besluit een onderzoeksrapport van de Stichting Ecologisch Advies van april 2001 in aanmerking genomen (hierna: het rapport). Dit rapport is naar zijn oordeel een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Uit dit rapport volgt volgens verweerder dat de negatieve effecten op de uiterwaarden gering zullen zijn. Het plan heeft volgens verweerder derhalve geen significante gevolgen voor de beschermingszone Neder-Rijn en evenmin is sprake van strijdigheid met de beschermingsbepalingen van de Habitatrichtlijn.
2.5. Ingevolge artikel 7 van de richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn) komen de uit artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen in de plaats van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4, vierde lid, eerste volzin, van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn) wat betreft de speciale beschermingszones die overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van die richtlijn zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, voorzover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten.
2.6. Bij zijn arrest van 7 september 2004 in de zaak C-127/02 (AB 2004, 365), heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor recht verklaard dat, wanneer een nationale rechter moet nagaan of de toestemming voor een plan of project in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn rechtmatig is verleend, hij kan toetsen of de door deze bepaling aan de beoordelingsmarge van de bevoegde nationale autoriteiten gestelde grenzen in acht zijn genomen, ook als de bepaling niet in de rechtsorde van de betrokken lidstaat is omgezet ofschoon de daartoe gestelde termijn is verstreken.
2.7. Bij besluit van 25 april 2003, kenmerk DN.2002/1466, van Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: Minister van Landbouw, Natuur en voedselkwaliteit) is de Neder-Rijn aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn. De beschermingszone omvat nagenoeg het gehele winterbed van dijk tot dijk.
2.8. Blijkens de plankaart kunnen op een afstand van 16 meter ten noorden van de Grebbedijk woningen worden gerealiseerd. De woningen zullen met een hoogte van maximaal 16,5 meter, respectievelijk 14 meter in belangrijke mate boven de dijk uitsteken. De uiterwaarden van de Neder-Rijn, direct ten zuiden van de Grebbedijk, maken deel uit van de speciale beschermingszone. De kortste afstand tussen de voorziene woningbouw en de uiterwaarden bedraagt blijkens de plankaart 22 meter.
2.9. Gelet op het arrest van het Hof moet een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het betrokken gebied wanneer het de instandhoudings-doelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen.
Uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, volgt dat behoudens de omstandigheid dat op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de activiteit afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen heeft voor de speciale beschermingszone, verweerder deze activiteit aan een passende beoordeling moet onderwerpen.
Uit het arrest van het Hof volgt voorts dat verweerder op basis van de resultaten van de passende beoordeling van de gevolgen van het plan voor de speciale beschermingszone, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen daarvan, het plan slecht kan goedkeuren, behoudens het bepaalde in artikel 6, vierde lid van de Habitatrichtlijn, nadat hij de zekerheid heeft verkregen dat het plan geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn.
2.10. In het rapport is vermeld dat de aanwezigheid van nieuwe sterke lichtbronnen voor nachtvogels (vooral moerasvogels) aanzienlijke hinder kan betekenen, maar hiernaar is volgens het rapport tot op heden weinig onderzoek gedaan. Voorts is het volgens het rapport onduidelijk in hoeverre er op een afstand van meer dan 400 meter van het plangebied, waar het voor het gebied van betekenis zijnde porseleinhoen broedt, nog hinder van nieuwe lichtbronnen zal zijn.
2.11. De Voorzitter betwijfelt of verweerder of grond van het rapport de zekerheid kon verkrijgen dat het plan vanwege te verwachten lichthinder geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone. Er bestaat thans derhalve onvoldoende aanleiding op voorhand de verwachting uit te spreken dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in de bodemprocedure in stand zal blijven. In afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure dienen onomkeerbare ontwikkelingen te worden voorkomen. Derhalve ziet hij aanleiding het bestreden besluit te schorsen. De Voorzitter neemt daarbij mede de geringe afstand tussen de voorziene woningbouw en de speciale beschermingszone in aanmerking.
2.12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 12 april 2005, RE2004.95313;
II. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005
381.