
Jurisprudentie
AU1759
Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502370/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502370/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 februari 2005 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd per geconstateerde overtreding van voorschrift 1.4.3 van de bijlage, onder B, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Het besluit is op 11 februari 2005 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200502370/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2005 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd per geconstateerde overtreding van voorschrift 1.4.3 van de bijlage, onder B, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Het besluit is op 11 februari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 18 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2005, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Nijmegen, F.W.N. Lammers en W.M.A. Schouten, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. W. Driedijk en ing. G.T.P.C. Langenhuijsen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het bestreden besluit is met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze vóór 1 juli 2005 luidde, tot stand gekomen.
2.3. Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellante heeft de gronden in haar beroepschrift, behoudens de grond inzake het ten onrechte niet omschrijven van de door haar te nemen maatregel, niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Het betoog van appellante ter zitting dat haar bedenkingengeschrift als bezwaar tegen dit besluit in zijn algemeenheid moet worden gelezen kan hier niet aan afdoen. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.4. Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd in verband met de stankhinder afkomstig van de afvoer van bakdampen die wordt veroorzaakt door de [horeca-inrichting] aan de [locatie] te [plaats]. Appellante is directeur van de enig aandeelhoudster van de exploitant van de inrichting. Volgens verweerder wordt door het in werking zijn van deze inrichting voorschrift 1.4.3 van de bijlage, onder B, van het Besluit overtreden.
2.4.1. Ingevolge voorschrift 1.4.2 van de bijlage, onder B, van het Besluit, voorzover hier van belang, worden dampen die vrijkomen in een ruimte waarin voedingsmiddelen worden bereid afgezogen zonder dat zij zich binnen de inrichting kunnen verspreiden. De afvoerleiding voor de dampen is gasdicht uitgevoerd.
Ingevolge voorschrift 1.4.3 van de bijlage, onder B, van het Besluit, voorzover hier van belang, worden de afgezogen dampen als bedoeld in voorschrift 1.4.2:
a. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd, of
b. passeren een doelmatige ontgeuringsinstallatie voor zij naar de buitenlucht worden afgevoerd.
De dampen die worden afgezogen bij het grillen, anders dan door een houtskoolgrill, dan wel frituren of bakken in olie of vet, worden alvorens in de buitenlucht te worden afgevoerd, geleid door een verwisselbaar of reinigbaar vetvangend filter.
Ingevolge voorschrift 1.4.4 van de bijlage, onder B, van het Besluit, voorzover hier van belang, is voorschrift 1.4.3, eerste volzin, niet van toepassing indien van de uittredende lucht van een ventilatiesysteem of luchtbehandelingsinstallatie van een ruimte waarin voedingsmiddelen worden bereid geen geurhinder kan worden ondervonden dan wel indien de afvoerleiding naar het oordeel van het bevoegd gezag zodanig is gesitueerd dat een afdoende verspreiding van de dampen in de buitenlucht is gewaarborgd en geurhinder wordt voorkomen.
2.4.2. Allereerst dient te worden nagegaan of sprake is van het overtreden van voorschrift 1.4.3 van de bijlage, onder B, van het Besluit, in welk geval verweerder bevoegd is tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen.
Onbestreden is dat de voorschriften 1.4.2 en 1.4.3 van de bijlage, onder B, van het Besluit van toepassing zijn op de inrichting. Verder staat vast dat, ook ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, binnen de inrichting een ontgeuringsinstallatie aanwezig is. Derhalve staat ter beoordeling of sprake is van een doelmatige ontgeuringsinstallatie als bedoeld in voorschrift 1.4.3.
2.4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de omgeving van de inrichting geurhinder wordt ondervonden door de bewoners van een nabijgelegen appartementencomplex. De balkons van deze appartementen zijn gelegen op ongeveer 14,5 meter van het emissiepunt van de afvoerpijp van de inrichting. Verweerder heeft verschillende controles, waaronder controles op het dak nabij voornoemde afvoerpijp, uitgevoerd waarbij hij heeft geconstateerd dat sprake is van geurhinder en dat deze hinder afkomstig is van de inrichting. Daarbij heeft hij zich tevens gebaseerd op het feit dat de aard van de door hem waargenomen geur overeenkomt met de binnen de inrichting bereide voedingsmiddelen en dat andere horeca-inrichtingen op zodanige afstand zijn gelegen, dat de waargenomen geur niet van deze inrichtingen afkomstig is.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de Afdeling met verweerder worden gesteld dat de afgezogen dampen geen doelmatige ontgeuringsinstallatie passeren, zodat verweerder bevoegd was tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen.
2.5. Voorzover appellante betoogt dat de door haar te nemen maatregel om de overtreding ongedaan te maken ten onrechte niet is omschreven in het bestreden besluit bestaat geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. In voorschrift 1.4.3 van de bijlage, onder B, van het Besluit, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, is omschreven hoe aan dit voorschrift kan worden voldaan. Het is aan de exploitant van de inrichting om een keuze tussen deze maatregelen te maken en ervoor zorg te dragen dat deze deugdelijk worden uitgevoerd. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.6. Het beroep is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk behoudens de grond inzake het ten onrechte niet omschrijven van de te nemen maatregel;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Leeuwen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.
373.