Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1769

Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409299/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 mei 2004 heeft verweerder besloten de aanvraag om energiepremie niet verder in behandeling te nemen.


Uitspraak

200409299/1. Datum uitspraak: 31 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 3 mei 2004 heeft verweerder besloten de aanvraag om energiepremie niet verder in behandeling te nemen. Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten dat appellant geen recht heeft op energiepremie. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 20 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. Op 16 juli 2005 zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan verweerder toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2005, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door M.J.C. van Amerongen, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken. 2.2.    Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, 248), gewijzigd bij regeling van 5 augustus 2003 (Stcrt. 2003, 157) (hierna: de Tre).    Op grond van artikel II, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt 2003, 193), gewijzigd bij regeling van 6 november 2003 (Stcrt. 2003, 220)(hierna: de Intrekkingsregeling) wordt de Tre met ingang van 16 oktober 2003 ingetrokken, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een vóór 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst eveneens vóór 16 oktober 2003 is gesloten, indien eerst op of na die datum een beslissing op die aanvraag onherroepelijk wordt.    Ingevolge artikel 1, onder g, van de Tre wordt onder energiepremie verstaan de in bijlage 1 genoemde premie, uit te keren vanwege de aanschaf van een daarin genoemd apparaat of daarin genoemde voorziening.    Ingevolge artikel 1, onder j, onder 1, van de Tre wordt onder voorziening verstaan een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde energiebesparende voorziening of maatregel als genoemd in bijlage 1.    Bijlage 1, behorend bij artikel 1, onder d, en j, van de Tre (energiepremielijst 2003 met omschrijving apparaten en voorzieningen) vermeldt dat energiepremies voor energiebesparende maatregelen (nrs. 2001 tot en met 2026) alleen worden uitgekeerd terzake van bestaande woningen waarvoor de bouwvergunning is afgegeven vóór 1 januari 1998. 2.3.    Het verzoek van appellant betreft energiepremie die alleen wordt uitgekeerd terzake van bestaande woningen waarvoor de bouwvergunning is afgegeven vóór 1 januari 1998. 2.4.    Verweerder heeft zich bij de bestreden beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld, dat de renovatie van de monumentale woning dermate ingrijpend is geweest, dat geen sprake is van restauratie van een bestaande woning, maar van nieuwbouw. Verweerder voert hiertoe aan dat substantiële bestanddelen van de woning zijn gesloopt en vernieuwd en slechts de gevels van de woning overeind zijn gebleven. Hij wijst er in dat verband op dat de bouwvergunning voor het verbouwen van de boerderij dateert van 4 februari 2002, terwijl ingevolge de Tre de bouwvergunning moet zijn afgegeven vóór 1 januari 1998. 2.5.    Appellant betoogt dat verweerder zich ten onrechte op dat standpunt heeft gesteld. Ter ondersteuning van zijn betoog beroept appellant zich op het "Inspectierapport Monumentenwacht Noord-Brabant", waarin het voor het behoud van de woning aan de [locatie], zijnde een gemeentelijk monument, van belang wordt geacht, dat een aantal werkzaamheden wordt uitgevoerd. Hieronder zijn begrepen het herstellen van de kapconstructies, de schoorstenen en de panbedekking, het herstellen van de houten verdiepingsvloeren, het verstevigen van de houten vloer boven de kelder, het herstellen van het voeg- en metselwerk, het herstellen van het stucwerk van de plafonds en het vernieuwen van de beglazing. Voorts wijst appellant op het "Beeldkwaliteitplan Watermolen-Molenstraat" van de gemeente Gemert-Bakel, waarin gesteld wordt dat zowel het exterieur en de gevels als de plattegronden en het interieur van de voorbouw, zijnde de woning aan de [locatie], vanwege de historische waarden of beeldkwaliteit beslist en volledig dienen te worden gehandhaafd. 2.6.    Het betoog van appellant slaagt. Ter zitting is gebleken, dat niet alleen de gevels van de monumentale woning behouden zijn gebleven, maar tevens - in overeenstemming met de eisen van de Monumentenwacht Noord-Brabant - de constructie van het dak, de plattegronden, de indeling van de vertrekken, de muren, de plafonds, een aantal bedsteden en de kelder. Nu deze onderdelen van de woning na de verbouwing als substantiële bestanddelen gehandhaafd zijn gebleven, is sprake van restauratie van een bestaande, monumentale woning, waarvoor de oorspronkelijke bouwvergunning reeds ver vóór 1998 is afgegeven.    Hieruit volgt dat de weigering van de Minister om energiepremie toe te kennen, berust op de onjuiste grond dat de voorzieningen niet zijn aangebracht in of aan een bestaande woning. Het bestreden besluit van 12 oktober 2004 is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd en komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking voor vernietiging. 2.7.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. 2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gegrond; II.    vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 oktober 2004, referentienummer EPR/5421KG16/BEZW/3/992; III.    veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 76,47 (zegge: zesenzeventig euro en zevenenveertig cent); het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Van Meurs-Heuvel Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005 47-505.