
Jurisprudentie
AU1779
Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502226/1 en 200502234/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502226/1 en 200502234/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 9 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) aan appellante sub 1 voor de jaren 2002 en 2003 vergunning onder voorschriften verleend voor het houden van een kampeerterrein op de percelen kadastraal bekend gemeente Bruinisse, sectie H, nrs. 1 tot en met 90, 382 en 1080, plaatselijk bekend Hageweg 1 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland.
Bij besluit van 9 september 2003 heeft het college aan appellante sub 2 voor de jaren 2002 en 2003 vergunning onder voorschriften verleend voor het houden van een kampeerterrein op de percelen kadastraal bekend gemeente Bruinisse, sectie H, nrs. 1081, 91, 92, 93, 101 tot en met 163, 166 tot en met 310, 312 tot en met 330, 330 tot en met 366, 913, 914 en 921 tot en met 924, plaatselijk bekend Hageweg 1 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duivenland.
Uitspraak
200502226/1 en 200502234/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de vennootschap naar Luxemburgs recht "Bruland International GmbH", gevestigd te Luxemburg,
2. de coöperatie met uitgezonderde aansprakelijkheid "Coöperatieve Exploitatievereniging "Onze Hoeve" U.A.", gevestigd te Bruinisse,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nos. Awb 04/386 en 04/387 van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2005 in de gedingen tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland (hierna: het college) aan appellante sub 1 voor de jaren 2002 en 2003 vergunning onder voorschriften verleend voor het houden van een kampeerterrein op de percelen kadastraal bekend gemeente Bruinisse, sectie H, nrs. 1 tot en met 90, 382 en 1080, plaatselijk bekend Hageweg 1 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland.
Bij besluit van 9 september 2003 heeft het college aan appellante sub 2 voor de jaren 2002 en 2003 vergunning onder voorschriften verleend voor het houden van een kampeerterrein op de percelen kadastraal bekend gemeente Bruinisse, sectie H, nrs. 1081, 91, 92, 93, 101 tot en met 163, 166 tot en met 310, 312 tot en met 330, 330 tot en met 366, 913, 914 en 921 tot en met 924, plaatselijk bekend Hageweg 1 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duivenland.
Bij besluiten van onderscheidenlijk 26 en 27 april 2003 heeft het college de daartegen door respectievelijk appellante sub 1 en appellante sub 2 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) de tegen die besluiten door appellante sub 1 en appellante sub 2 afzonderlijk ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brieven van 12 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 20 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 19 juli 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door J. Blokland, en het college, vertegenwoordigd door M.J. van den Berge, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat de aan appellanten krachtens de Wet op de openluchtrecreatie verleende vergunningen voor het jaar 2001 rechtskracht hebben gekregen en dat sindsdien geen wijzigingen zijn opgetreden. Aan de voor de jaren 2002 en 2003 verleende vergunningen zijn dezelfde voorschriften verbonden omtrent het aanbrengen van randbeplanting, het plaatsen van bergingen en het bijhouden van een nachtregister. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de argumenten die appellanten tegen deze voorschriften naar voren hebben gebracht, reeds in de eerdere procedures gericht tegen de vergunningen voor 2001 zijn behandeld, dan wel daarin aan de orde hadden kunnen komen. De rechtbank is daarom niet ingegaan op de aangevoerde gronden en heeft de beroepen ongegrond verklaard.
2.2. Appellanten bestrijden met succes het oordeel van de rechtbank. Zij hebben terecht gesteld dat de rechtbank hun beroepen ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De enkele omstandigheid dat appellanten de beroepsgronden eveneens naar voren hebben gebracht of hadden kunnen brengen in procedures tegen de inmiddels in rechte onaantastbare besluiten tot vergunningverlening voor het jaar 2001, brengt niet met zich dat die gronden thans niet behoeven te worden beoordeeld. In dit geval doet zich niet de situatie voor dat dezelfde zaak een tweede keer wordt voorgelegd. De vergunningen hebben immers betrekking op een ander tijdvak. De bij de rechtbank ingestelde beroepen openden derhalve niet slechts de weg tot beantwoording van de vraag of na de voor het jaar 2001 verleende vergunningen feiten of omstandigheden aan het licht zijn getreden die het college tot andere beslissingen had moeten leiden.
2.3. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaken met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
2.5. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht - naar analogie van artikel 41, vijfde lid, - door de secretaris van de Raad van State aan appellanten wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 februari 2005, Awb 04/386 en 04/387;
III. wijst de zaken naar de rechtbank terug;
IV. verstaat dat de Secretaris aan appellanten ieder het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Visser
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005
148.