
Jurisprudentie
AU1781
Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502990/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502990/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 maart 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de directeur) de erkenning van appellante voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor een periode van 12 weken.
Uitspraak
200502990/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/533 WET van de rechtbank Leeuwarden van 2 maart 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de directeur) de erkenning van appellante voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken voor een periode van 12 weken.
Bij besluit van 27 april 2004 heeft de directeur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 mei 2005 heeft de directeur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2005, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de directeur, vertegenwoordigd door mr. G.H. van den Borne, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 86, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 onderwerpt de Dienst Wegverkeer ten minste drie van elke honderd voertuigen na een verrichte keuring steekproefsgewijs aan een herkeuring met het oog op het toezicht op de juiste uitvoering van de keuring.
Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend in strijd met de eisen, bedoeld in artikel 75, eerste lid, onderdeel a, of de regels, bedoeld in artikel 76, derde lid, een keuringsbewijs afgeeft voor een motorrijtuig of een aanhangwagen.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK wordt in het kader van het toezicht op de erkenninghouder, bedoeld in artikel 86 van de wet, door de Dienst Wegverkeer een systeem van bonus- en strafpunten voor de erkenninghouder vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem kan worden vastgesteld of het toezicht wordt verminderd, het toezicht wordt verscherpt dan wel dat de erkenning wordt ingetrokken.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, van het Cusumsysteem erkenninghouders APK wordt een procedure tot intrekking van de erkenning begonnen indien één afzonderlijke cusumbijdrage 9,6 of hoger is.
2.2. De directeur heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 25 maart 2004 de erkenning van appellante voor 12 weken ingetrokken omdat bij een in het kader van een steekproef op 9 februari 2004 verrichte herkeuring is gebleken dat een bij appellante werkzame keurmeester een voertuig als goedgekeurd heeft afgemeld en bij de herkeuring voor dat voertuig een cusumbijdrage van meer dan 9,6 is toegekend.
2.3. Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat er geen redenen zijn op grond waarvan de directeur het sanctiebeleid dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrief erkenninghouders van 1 maart 2000 in dit geval niet aan het sanctiebesluit ten grondslag heeft mogen leggen. Zij voert aan dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de bijzondere omstandigheden van het geval, te weten dat de keurmeester op 9 februari 2004 na een langdurige ziekteperiode voor het eerst weer werkzaamheden verrichtte in het kader van een verplicht reïntegratietraject en dat hij toen, hoewel hem dat door appellante was verboden, het voertuig heeft afgemeld.
2.4. Dit betoog treft geen doel. Ter zitting is namens appellante bevestigd dat het na terugkeer van de keurmeester van ziekteverlof ongewenst werd geacht dat deze zelfstandig voertuigen zou afmelden omdat het risico dat hij daarbij een fout met ernstige consequenties voor het bedrijf zou maken, te groot werd geacht. Desondanks heeft de bedrijfsleider er niet voor gezorgd dat de keurmeester niet zelfstandig voertuigen kon afmelden, bijvoorbeeld door te voorkomen dat hij toegang had tot het datacommunicatiesysteem waarmee de afmeldingen worden verricht of door tenminste toezicht uit te oefenen op de naleving van het aan de keurmeester opgelegde verbod. Nu appellante zodanige maatregelen niet heeft getroffen, heeft zij niet alles gedaan wat van haar verwacht kon worden, om een foute afmelding te voorkomen. Daarom kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanig bijzondere omstandigheid dat de directeur appellante geen sanctie had mogen opleggen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005
413.