
Jurisprudentie
AU1791
Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502167/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502167/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft verweerder een verzoek van appellant om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen overtreding van een bij besluit van 16 februari 1982 aan de vereniging "Schutterij St. Cornelius" (hierna: vergunninghoudster) krachtens de Hinderwet verleende vergunning voor een schietinrichting op het adres Ittervoorterweg 70h te Weert, afgewezen.
Uitspraak
200502167/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft verweerder een verzoek van appellant om met bestuurlijke handhavingsmiddelen op te treden tegen overtreding van een bij besluit van 16 februari 1982 aan de vereniging "Schutterij St. Cornelius" (hierna: vergunninghoudster) krachtens de Hinderwet verleende vergunning voor een schietinrichting op het adres Ittervoorterweg 70h te Weert, afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2003, verzonden op 11 november 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2004, in zaak no. 200307659/1, heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar van 14 oktober 2003 vernietigd.
Bij besluit van 25 januari 2005, verzonden op 4 februari 2005, heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en het primaire besluit van 24 juni 2003 tot afwijzing van een verzoek om handhaving in stand gelaten.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak no. 200502168/1 ter zitting gevoegd behandeld op 15 juli 2005, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door L. Stals.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Appellant betoogt, kort weergegeven, dat de voorschriften 1 en 22 van de krachtens de Hinderwet verleende vergunning van 16 februari 1982 worden overtreden.
In voorschrift 1 is, kort weergegeven, bepaald dat niet mag worden geschoten als zich iemand in de onveilige zone bevindt.
In voorschrift 22 is bepaald dat zich tijdens het schieten geen personen, uitgezonderd de schutter en de schietmeester, mogen bevinden binnen een straal van drie meter rondom de standplaats van de schutter.
2.2.1. Verweerder stelt dat bij een controle op 29 juni 2004 een overtreding van voorschrift 1 is geconstateerd. Bij brief van 5 juli 2004 heeft verweerder vergunninghoudster hiervan op de hoogte gesteld. Na 29 juni 2004 hebben twee controles plaatsgevonden, waarbij geen overtredingen zijn geconstateerd. Voorschrift 22 is volgens verweerder niet overtreden.
2.2.2. Niet in geschil is dat voorschrift 1 op 29 juni 2004 is overtreden. Aangezien een gedeelte van de tuin van appellant binnen een straal van drie meter rondom de standplaats van de schutter ligt, wordt voorschrift 22 overtreden zodra appellant zich in het desbetreffende gedeelte van de tuin bevindt. Nu ter zitting onweersproken is gesteld dat appellant zich daar op 29 juni 2004 bevond, is de Afdeling aannemelijk geworden dat ook voorschrift 22 is overtreden. Verweerder was derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Volgens appellant is er geen concreet uitzicht op legalisatie. Hij stelt dat het ontwerpbesluit tot wijziging van de aan de vergunning verbonden voorschriften niet van kracht zal kunnen worden. Daartoe voert hij onder meer aan dat de kogelvanger gelet op de geluidbelasting niet vergunbaar is en dat een bouwvergunning vereist is, die vergunninghoudster naar verwachting niet zal aanvragen.
2.4.1. Verweerder heeft op 24 januari 2005 een ontwerpbesluit vastgesteld krachtens artikel 8.23 van de Wet milieubeheer. Dit ontwerpbesluit schrijft de plaatsing van een kogelvanger voor, die zodanig is gesitueerd dat de tuin van appellant niet meer in de onveilige zone zal zijn gelegen. Gelet op het akoestisch onderzoek in het kader van dit ontwerpbesluit is het voorschrijven van een kogelvanger volgens verweerder mogelijk.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in afwachting van de wijziging van de voorschriften van handhaving kan worden afgezien, nu geen sprake is van een onveilige situatie.
2.4.2. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was een ontwerpbesluit tot wijziging van de vergunningvoorschriften voorhanden. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat op 5 juli 2005 een definitief besluit is genomen, dat op 20 juli 2005 zou worden bekendgemaakt. De Afdeling is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat concreet uitzicht op legalisatie bestond. Dat vergunninghoudster ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen bouwvergunning had aangevraagd leidt, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel.
2.4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat niet wordt geschoten in de richting van de tuin van appellant en dat nooit kogels in de tuin van appellant zijn aangetroffen. Op circa 2,5 meter achter de standplaats van de schutter staat een muur die de grens vormt tussen het perceel van appellant en dat van vergunninghoudster. Van de straal van 3 meter rondom de standplaats van de schutter, waarbinnen zich op grond van voorschrift 22 tijdens het schieten geen personen mogen bevinden, is derhalve een gedeelte van 0,5 meter gelegen op het perceel van appellant, direct achter de muur.
Nu slechts eenmaal een overtreding is geconstateerd, het schieten beperkt is tot twee uur per week in de periode tussen april en oktober, en appellant een onveilige situatie kan vermijden door zich tijdens de schietactiviteiten niet pal achter de muur te begeven, zou handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden behoort te worden afgezien. De Afdeling is derhalve van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft afgezien van het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.
Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.5. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005
255-483.