Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1812

Datum uitspraak2005-06-09
Datum gepubliceerd2005-08-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503259/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam heeft een verzoek van appellant tot aanwijzing van een procureur afgewezen.
Hoger beroep van LJN AT0708.


Uitspraak

200503259/2. Datum uitspraak: 9 juni 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak in zaak no. WET 04/1195-ZWI van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2005 in het geding tussen: appellant en het Hof van Discipline. 1. Procesverloop Bij brief van 24 september 2003 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een verzoek van appellant tot aanwijzing van een procureur afgewezen. Het beklag dat appellant daartegen heeft gedaan is bij beslissing van 12 maart 2004 (no. 3951) door het Hof van Discipline ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 februari 2005, verzonden op 3 maart 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het daartegen door appellant ingestelde beroep. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 67 van de Advocatenwet kan de rechtzoekende die niet of niet tijdig een procureur bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een procureur is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat of procureur kan geschieden, zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een procureur aan te wijzen. Ingevolge artikel 67, tweede lid, van de Advocatenwet is het bepaalde in artikel 13, tweede, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de Advocatenwet kan de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Hij kan een aanwijzing op grond van bijzondere redenen wijzigen of intrekken. Ingevolge artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet kan de belanghebbende binnen zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende afwijzing van het verzoek, beklag doen bij het hof van discipline. Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 2.2. Ingevolge artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover hier van belang, worden onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, niet als bestuursorgaan aangemerkt. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 1:5, eerste lid, van de Awb wordt onder het maken van bezwaar verstaan het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 1:5, tweede lid, van de Awb wordt onder het instellen van administratief beroep verstaan het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. 2.3. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank terecht ambtshalve onderzocht of zij bevoegd was het beroep van appellant inhoudelijk te beoordelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. 200409524/1 (aangehecht en www.raadvanstate.nl) is ingevolge het bepaalde in de artikelen 51 tot en met 54 van de Advocatenwet het Hof van Discipline een onafhankelijk bij wet ingesteld orgaan dat met rechtspraak is belast als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, onder c, van de Awb. De omstandigheid dat deze artikelen zijn opgenomen in het hoofdstuk over tuchtrechtspraak terwijl hier, zoals appellant op zichzelf met recht naar voren brengt, van tuchtrechtspraak geen sprake is, brengt hierin geen verandering nu de beklagprocedure bij het Hof ingevolge artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet in dit geval de aangewezen procedure is en de genoemde artikelen gelet op hun bewoordingen een algemene strekking hebben. Gelet op het voorgaande kan bij het Hof van Discipline geen bezwaar worden gemaakt, noch kan bij dat Hof administratief beroep worden ingesteld tegen een beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten als hier in het geding. Anders dan appellant betoogt is hoofdstuk 8 van de Awb niet van toepassing nu ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb tegen beslissingen van het Hof van Discipline - niet zijnde schriftelijke beslissingen van een bestuursorgaan - geen beroep op grond van die wettelijke bepalingen openstaat. Met artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet wordt dit bevestigd. Het in de tweede volzin van dit artikellid genoemde hoofdstuk 6 van de Awb bevat immers algemene bepalingen voor onder meer beroep op een administratieve rechter. De rechtbank heeft zich dan ook terecht onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen. Gelet hierop is het niet aan de Afdeling om, zoals appellant wenst, een oordeel te geven over de door appellant gestelde partijdigheid van het Hof van Discipline bezien in het licht van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. 2.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Broodman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2005 Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht). - Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan. - In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd. - Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet. 204. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,