
Jurisprudentie
AU1851
Datum uitspraak2005-08-25
Datum gepubliceerd2005-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3320 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3320 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vergoeding orthopedisch schoeisel onder aftrek van normbedrag aan bespaarde kosten voor gewoon schoeisel. Normbedrag te bepalen naar prijspeil in Nederland of naar woonland Israël?
Uitspraak
04/3320 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats] (Israël), eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 20 februari 2004, kenmerk JZ/D80/2004/0116, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met dit besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft daarop, onder indiening van een nader stuk, schriftelijk gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 juli 2005. Aldaar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiseres, geboren in 1935, vervolgde en uitkeringsgerech-tigde in de zin van de Wet. Ook zijn aan haar ingevolge de Wet diverse bijzondere voorzieningen toegekend, waaronder - voorzover hier van belang - een vergoeding van de kosten van aanschaf van door de behandelend geneesheer voorgeschreven orthopedisch schoeisel, zulks ten hoogste eenmaal per jaar en voorzover de kosten niet op andere wijze worden gedekt.
Bij schrijven van 11 april 2002 heeft verweerster eiseres naar aanleiding van haar in dat jaar ingediende declaratie van orthopedisch schoeisel meegedeeld, dat ingaande 1 januari 2002 bij de vaststelling van het te vergoeden bedrag voor orthopedisch schoeisel rekening wordt gehouden met een aftrek voor normaal schoeisel voor een bedrag van € 112,-, maar dat nog eenmaal de vergoeding op de gebruikelijke wijze wordt berekend.
Met een declaratie van 10 juni 2003 heeft eiseres verweerster verzocht om vergoeding van de kosten van door haar in mei 2003 aangeschaft orthopedisch schoeisel ten bedrage van ILS 840.
Op deze declaratie heeft verweerster bij besluit van 24 juni 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit, een vergoeding verleend van ILS 234,23, onder overweging dat op het gedeclareerde bedrag een bedrag voor een normaal paar schoenen als kostenbesparing in mindering is gebracht. Verweerster heeft daarbij aangegeven dat het normbedrag voor normaal schoeisel is gebaseerd op het prijsniveau in Nederland omdat het gaat om de uitvoering van een Nederlandse wet.
In bezwaar en beroep heeft eiseres aangevoerd - samengevat - dat aan haar al over een lange reeks van jaren een volledige vergoeding is verstrekt van door haar aangeschaft orthopedisch schoeisel en dat de gewijzigde gedragslijn derhalve een ontoelaatbare inbreuk maakt op verkregen rechten, en dat bovendien het hanteren van een eigen bijdrage ook niet is te rijmen met het uit artikel 20 van de Wet voortvloeiende beginsel van volledige vergoeding van noodzakelijke medische voorzieningen. Subsidiair acht eiseres, gelet op het afwijkende prijspeil voor schoenen in Israël, in redelijkheid niet te aanvaarden dat de aanschaf - en dus de declaratie - door Israëlische prijzen wordt bepaald en het in mindering te brengen normbedrag aan Nederlandse prijzen wordt ontleend.
De Raad overweegt als volgt.
Al bij uitspraak van 11 november 2004, nr. 04/1886 WUV, heeft de Raad de beslissing van verweerster om bij de uitvoering van artikel 20 van de Wet rekening te gaan houden met een normbedrag dat voor de aanschaf van schoeisel als algemeen gebruikelijk kan gelden en slechts de boven dat normbedrag uitstijgende kosten als zijnde extra kosten te vergoeden, beoordeeld als zijnde in overeenstemming met een redelijke toepassing van artikel 20 van de Wet. In dit verband is in aanmerking genomen dat het bij artikel 20 van de Wet alleen gaat om extra te maken kosten en niet om kosten van zaken die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen. De Raad heeft daarbij tevens overwogen dat de omstandigheid dat verweerster in het verleden bij de vergoeding van orthopedisch schoeisel een meer ruimhartige toepassing aan artikel 20 van de Wet heeft gegeven niet aan die beslissing in de weg staat, nu verweerster de betrokkenen heeft ingelicht en een overgangstermijn van een jaar in acht heeft genomen.
In hetgeen door eiseres naar voren is gebracht ziet de Raad geen aanleiding om op die punten nu anders te oordelen.
Wat betreft het ook ten aanzien van declaraties uit Israël hanteren van het Nederlandse prijspeil voor het normbedrag acht de Raad het bestreden besluit echter niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en daardoor onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat door verweerster bij bepaalde voorzieningen wel degelijk rekening wordt gehouden met voor die voor-zieningen in andere landen geldend, afwijkend prijspeil, mits sprake is van een aan-zienlijk verschil. Nu door eiseres naar voren is gebracht dat het prijspeil voor schoeisel in Israël aanzienlijk afwijkt van dat in Nederland, kon verweerster in dit geval naar het oordeel van de Raad niet zonder nader onderzoek en op grond daarvan toegespitste motivering besluiten om uit gaan van een normbedrag naar Nederlands prijspeil.
Daarbij komt dan nog dat verweerster - naar ter zitting is gebleken - inmiddels heeft besloten om vanaf 1 april 2005 alsnog bij de bepaling van het, voor aftrek te hanteren normbedrag rekening te houden met het Israëlische prijspeil.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit, als zijnde genomen is strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient te worden vernietigd.
De Raad is, ten slotte, niet gebleken van kosten, aan de zijde van eiseres gevallen, welke voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking komen.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit zal nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiseres het in dit geding betaalde griffierecht ad € 35,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
10.08