
Jurisprudentie
AU1919
Datum uitspraak2005-09-02
Datum gepubliceerd2005-09-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/151 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/151 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de belastbaarheid van betrokkene op de in geding zijnde datum is overschat.
Uitspraak
03/151 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
22 november 2002, nummer 02/1153 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Gedaagde heeft een vraag beantwoord.
Appellantes gemachtigde heeft een nadere reactie ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 juni 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, en waar namens gedaagde is verschenen mr. A.E.G. de Jong, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellante heeft op 25 september 2000 haar werkzaamheden als taxichauffeuse gestaakt in verband met de gevolgen van een auto-ongeval in februari 2000, waarbij zij een whiplash opliep. Zij heeft bij gedaagde een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend.
Appellante is op 6 juli 2001 onderzocht door de verzekeringsarts Pelzers. Deze heeft op basis van zijn bevindingen bij onderzoek een belastbaarheidspatroon voor appellante opgesteld. Vervolgens is rapport uitgebracht door de arbeidsdeskundige Van Schouwen. Deze heeft voor appellante een aantal functies geselecteerd die zij met inachtneming van de voor haar geldende arbeidsbeperkingen kan vervullen. Vergelijking van hetgeen appellante in deze functies kan verdienen met het voor haar geldende maatmaninkomen leidde deze arbeidsdeskundige tot het oordeel dat bij appellante geen sprake was van (een relevante mate van) arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 7 september 2001 heeft gedaagde appellante met ingang van 24 september 2001 een uitkering ingevolge de WAO geweigerd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De bezwaarverzekeringsarts Van Hooff heeft op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts Pelzers, inlichtingen van appellantes behandelend neuroloog De Rijk en hetgeen in de bezwaarfase zijdens appellante naar voren was gebracht, het belastbaarheidspatroon enigszins aangescherpt. Omdat appellante sedert half september 2001 gedurende drie dagdelen per week deelnam aan een revalidatieprogramma, heeft deze bezwaarverzekeringsarts voorts een urenbeperking aanwezig geacht van 12 uren per week.
De bezwaararbeidsdeskundige Kalthof heeft vervolgens vastgesteld dat van de oorspronkelijk aan appellante voorgehouden functies er in verband met de inmiddels geldende urenbeperking nog slechts één restte. Hij heeft nadere functies geselecteerd voor de vervulling waarvan appellante met de voor haar vastgestelde arbeidsbeperkingen geschikt kan worden geacht. Op basis hiervan heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 35 tot 45%.
Bij het bestreden besluit van 13 mei 2002 heeft gedaagde het besluit van 7 september 2001 herroepen en aan appellante met ingang van 24 september 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Namens haar is aan de rechtbank een rapport overgelegd van de neuroloog Beijersbergen, uitgebracht in het kader van een door appellante gevoerde letselschadeprocedure. In dit rapport worden verschijnselen van een postwhiplashsyndroom als ongevalsgevolg aangeduid.
Voorts wordt op basis van de anamnese geconcludeerd tot een posttraumatische stressproblematiek, waarbij de neuroloog Beijersbergen opmerkt dat deze niet op zijn vakgebied ligt.
De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van het voor appellante vastgestelde belastbaarheidspatroon. Zij heeft daarbij overwogen dat (in elk geval) de bezwaarverzekeringsarts beschikte over inlichtingen van de behandelend neuroloog De Rijk. De rapportage van de neuroloog Beijersbergen heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
De Raad heeft evenals de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum is overschat. Hij neemt daarbij in aanmerking dat bij de vaststelling van het belastbaarheidspatroon met de door appellante aangegeven klachten rekening is gehouden. De rapportage van de neuroloog Beijersbergen kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Het oordeel van Beiersbergen dat sprake is (geweest) van een posttraumatische stressstoornis is slechts gebaseerd op de door appellante verwoorde klachten en vindt geen steun in de overige gegevens. De Raad neemt voorts in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat appellante ter zake onder behandeling is (geweest) bij een psycholoog of psychiater.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellante naar voren is gebracht over haar beperking voor statische nekbelasting merkt de Raad op dat voldoende functies aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd die geen intensief gebruik van de nek vergen, om dat besluit te kunnen dragen.
Tot slot ziet de Raad in de stukken geen steun voor appellantes stelling dat de voor haar geldende urenbeperking is onderschat omdat zij op de dagen dat zij aan het revalidatieprogramma deelnam, in het geheel niet in staat was arbeid te verrichten. Uitsluitend appellantes ontkenning dat zij op die dagen arbeid kon verrichten, is onvoldoende om het oordeel van de verzekeringsartsen ter zake voor onjuist te houden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. H.J. Simon en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M. Gunter.
Gw