Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1929

Datum uitspraak2005-08-25
Datum gepubliceerd2005-09-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/1878 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aansprakelijkstelling werkgever na dienstongeval. Zorgplicht werkgever.


Uitspraak

04/1878 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lemsterland, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 maart 2004, nr. 03/662 BESLU, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 21 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A. Speksnijder, werkzaam bij Rechtshulp Noord. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Hallie, advocaat te Amsterdam, en R.E. Dommerholt en A. Kort, beiden werkzaam bij de gemeente Lemsterland. II. MOTIVERING 1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 1.1. Appellant was werkzaam als medewerker in algemene dienst bij de sector Openbare Werken van de gemeente Lemsterland. Op een ochtend in december 1998 is hij ingezet bij het legen van containers met huishoudelijk afval. Tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden is hem een ongeval overkomen. Bij het afstappen van de treeplank aan de achterzijde van de daarbij gebruikte vrachtwagen is hij als gevolg van gladheid op de straat gevallen waarbij hij letsel aan zijn rechter schouder en arm opliep. 1.2. Appellant heeft vervolgens wegens ziekte gedurende ongeveer een jaar zijn werk-zaamheden niet verricht. Op 15 mei 2000 is hij wederom uitgevallen, mogelijk mede ten gevolge van een ongeval in de privé-sfeer. Deze uitval heeft geleid tot een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Gedaagde, die het ongeval in december 1998 heeft aangemerkt als een dienstongeval, heeft deze uitkering aangevuld tot een bedrag dat overeenkomt met 95% van de bezoldiging van appellant. 1.3. Bij brief van 2 april 2002 heeft appellant gedaagde aansprakelijk gesteld voor alle hem nog niet vergoede materiële en immateriële schade die hij heeft geleden ten gevolge van het dienstongeval in december 1998. 1.4. Bij besluit van 28 november 2002 heeft gedaagde dit verzoek afgewezen. Gedaagde heeft het verzoek getoetst aan de norm, neergelegd in de uitspraak van de Raad van 22 juni 2000, LJN AB0072, TAR 2000, 112. Naar de mening van gedaagde is hij niet tekort geschoten in het nakomen van zijn zorgverplichtingen volgens deze norm. De oorzaak van het ongeval ligt in de aanwezigheid van sneeuw waarvan gedaagde geen verwijt valt te maken. Bovendien droeg appellant ten tijde van het ongeval van gemeentewege verstrekte veiligheidsschoenen. Bij het bestreden besluit van 19 mei 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 november 2002 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het op de bewuste dag heeft geijzeld en vervolgens gesneeuwd. Onder die omstandigheden kon van gedaagde worden verwacht de vuilophaaldienst anders te laten functioneren: - door wegens de gladheid die dag geen vuilnis op te laten halen, hetgeen mogelijk was omdat het ging om een ophaalrit van slechts ongeveer anderhalf uur, of - door pas later op de dag het vuil op te laten halen, na een grondige gladheidsbestrijding, of - door eerst de route op veiligheid te controleren, of - door de instructie te geven de werkzaamheden niet uit te voeren op plaatsen die nog glad zouden kunnen zijn, of - door gladheidsbestendig schoeisel te verstrekken, bij voorbeeld schoenen met noppen of pinnen. 3.2. Gedaagde heeft erop gewezen dat op de betrokken straat ten tijde van het ongeval al een of twee keer ter bestrijding van de gladheid was gestrooid. Voorts wist appellant dat het glad was en is het een feit van algemene bekendheid dat men bij gladheid voorzichtig moet zijn bij het zich op de straat begeven. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. Het bestreden besluit betreft de handhaving van een zuiver schadebesluit aangaande de schade die door appellant beweerdelijk in de uitoefening van zijn dienstbetrekking is geleden. Dienaangaande hanteert de Raad de volgende norm, als onder 1.3. bedoeld: voorzover zulks niet reeds voortvloeit uit op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. 4.2. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet als betwist geldt dat de gladheid van het wegdek waardoor appellant ten val is gekomen, is veroorzaakt door ijzel bedekt met sneeuw. Bekend is dat ijzel, gecombineerd met sneeuw, in het algemeen tot zeer gevaarlijke situaties op de weg leidt. Niet aannemelijk is geworden dat een zodanige situatie zich in dit geval niet voordeed. Het zich te voet op straat begeven leverde dan ook een gevaarvolle situatie op. Naar het oordeel van de Raad lag het onder die omstandig-heden op de weg van gedaagde om instructies te geven of maatregelen te nemen op bij voorbeeld een of meer van de onder 3.1. vermelde wijzen als door appellant in hoger beroep gesuggereerd. Vast staat dat gedaagde dit niet heeft gedaan. Het enkel verstrekken van gewone veiligheidsschoenen met een rubberen profielzool die niet speciaal op gladheid bij ijzel zijn berekend, kan in dit opzicht niet als afdoende worden beschouwd. De conclusie dient dan ook te zijn dat gedaagde zijn onder 4.1. vermelde zorgplicht niet is nagekomen. 4.3. Het vorenstaande brengt mee dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en dus wegens strijd met het eerste lid van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden vernietigd. Ook de aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. 5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak van de Raad is overwogen; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-, te betalen door de gemeente Lemsterland; Bepaalt dat de gemeente Lemsterland aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 321,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) P.J.W. Loots. HD 08.08 Q