
Jurisprudentie
AU1933
Datum uitspraak2005-08-16
Datum gepubliceerd2005-09-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers199214/KG ZA 05-788 en 198424 KG ZA 05-729
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2005-09-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers199214/KG ZA 05-788 en 198424 KG ZA 05-729
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Bij de uitbesteding van een dienstconcessie moet de overheidsinstantie beginselen en bepalingen van het EG-verdrag in acht nemen.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
VONNIS van de voorzieningenrechter in kort geding in de volgende zaken:
het incident tot voeging in kort geding met
KG-nummer 199214/KG ZA 05-788/YT van:
de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK EXPLOITATIE B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
kantoorhoudende te Maastricht,
e i s e r e s t o t v o e g i n g,
procureur: mr. I.M. Jebbink,
advocaat: mr. G. ’t Hart te Amsterdam,
- t e g e n -
DE PARTIJEN in de hierna te noemen hoofdzaak;
g e d a a g d e n in het incident,
alsmede
de hoofdzaak in kort geding met KG-nummer 198424/KG ZA 05-729/YT van:
1. de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid
PARKEER MANAGEMENT NEDERLAND HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid
INTERPARKING NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap
met beperkte aansprakelijkheid
APCOA PARKING NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
e i s e r e s s e n,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaat: mr. L.R. Kiers en mr. J.H.C.A. Muller,
beiden te 's-Gravenhage,
- t e g e n -
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZEIST,
zetelende te Zeist,
g e d a a g d e,
procureur: mr. I.M. Jebbink,
advocaat: mr. G. Verberne te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid
Q-PARK EXPLOITATIE B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
kantoorhoudende te Maastricht,
g e v o e g d e p a r t ij aan de zijde van gedaagde,
procureur: mr. I.M. Jebbink,
advocaat: mr. G. ’t Hart te Amsterdam.
De eisende partijen worden hierna gezamenlijk aangeduid als PMN c.s. De gedaagde in de hoofdzaak wordt verder aangeduid als de Gemeente en de gevoegde partij aan de zijde van de Gemeente als Q-Park.
1. Het verloop van de beide procedures
1.1. Het verloop van de procedures blijkt uit het volgende:
in het incident met nummer 199214/KG ZA 05-788/YT:
- conclusie van Q-Park, welke conclusie in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 4 augustus 2005;
- mondelinge tussenbeslissing op 4 augustus 2005;
in de hoofdzaak met nummer 198424/KG ZA 05-729/YT:
- dagvaarding van 27 juli 2005, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 4 augustus 2005;
- pleitnota en producties van PMN c.s.;
- pleitnotities en producties van de Gemeente;
- pleitnota en producties van Q-Park.
1.2. Partijen hebben in de beide zaken (eind)vonnis gevraagd. De rechter heeft hierop medegedeeld op 16 augustus 2005 (eind)uitspraak te zullen doen, met dien verstande dat de moti-vering van die uitspraak mogelijk pas later volledig op schrift zal worden gesteld.
1.3. Nadat de behandeling van deze zaak was gesloten, heeft de rechter op 16 augustus 2005 een beslissing gegeven, waarvan de motivering nog niet op schrift was gesteld. Aan partijen is terstond de grosse ter beschikking gesteld van het uit-treksel uit het audiën-tieblad waarin de hierna nogmaals te vermelden beslissingen in het incident met nummer 199214/KG ZA 05-788/YT en de hoofdzaak met nummer 198424/KG ZA 05-729/YT zijn vastgelegd.
2. De vaststaande feiten
In het incident en in de hoofdzaak
2.1. PMN c.s. zijn ieder werkzaam op het gebied van het beheren en exploiteren van parkeervoorzieningen.
2.2. Q-Park houdt zich eveneens bezig met het beheren en exploiteren van parkeervoorzieningen.
2.3. De Gemeente heeft in Zeist een aantal gebouwen en terreinen ingericht als betaalde parkeergelegenheid voor het publiek. De Gemeente heeft deze parkeergarages en -terreinen zelf in beheer en voert daar zelf de exploitatie van de parkeerplaatsen uit. In enkele van de parkeergarages heeft de Gemeente het systeem van het achteraf betaald parkeren ingevoerd.
2.4. De Gemeente heeft in het kader van haar parkeerbeleid besloten op korte termijn het systeem van het achteraf betaald parkeren ook in te voeren voor de onder 2.3 bedoelde parkeergarages en -terreinen die nog niet van dat systeem zijn voorzien.
2.5. Bij Raadsbesluit van 20 december 2004 heeft de Gemeenteraad van Zeist ingestemd met “de uitwerking van een verhuurvariant, waarbij het achteraf betaald parkeren uiterlijk per 1-1-2006 zal worden ingevoerd en waarvoor in de raad van 31 januari 2005 voorstellen zullen worden gedaan.” De verhuurvariant betreft het uitbesteden van de parkeertaken van de Gemeente en is nader toegelicht in onderdeel G, Uitbesteding van parkeertaken, van het Raadsvoorstel dat onderdeel uitmaakt van het genoemde Raadsbesluit.
2.6. Op 8 maart 2005 hebben de Gemeente en Q-Park een “Intentieovereenkomst achteraf betaald parkeren in Zeist” ondertekend, waarin onder meer als intentie is vastgelegd (i) dat het achteraf betaald parkeren in samenwerking met Q-Park wordt ingevoerd voor de parkeergarages en -terreinen die nog niet van dat systeem zijn voorzien en (ii) dat de exploitatie van het dan ontstane totaal aan achteraf betaalde parkeervoorzieningen aan Q-Park wordt overgedragen.
2.7. Eiseres sub 1, PMN, heeft er bij schrijven van 11 april 2005 en nogmaals in enkele latere brieven bij de Gemeente op aangedrongen naast Q-Park ook andere partijen te laten meedingen naar de uitbesteding van het achteraf betaald parkeren.
2.8. In mei 2005 is een concept opgesteld van een “Huurovereenkomst parkeervoorzieningen Gemeente Zeist” tussen de Gemeente en Q-Park.
2.9. De Raad van de Gemeente is voornemens in haar vergadering van 16 augustus 2005 een besluit te nemen over het verhuren van de in het geding zijnde parkeervoor-zieningen aan Q-Park vanaf 1 november 2005 voor een termijn van 40 jaar tegen een vergoeding van € 900.000,-- per jaar.
2.10. Op 30 april 2004 is de Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, hierna: Richtlijn 2004/18, in werking getreden, doch deze is thans nog niet in Nederland geïmplementeerd. Deze richtlijn zal aan het einde van de implementatietermijn, die nog tot 31 januari 2006 loopt, in de plaats treden van de richtlijnen die worden aangeduid als de Richtlijn Diensten (92/50), de Richtlijn Leveringen (93/36) en de Richtlijn Werken (93/37). De tweede considerans bij Richtlijn 2004/18 luidt als volgt:
"2) Bij het plaatsen van overheidsopdrachten die worden afgesloten in de lidstaten voor rekening van de staat, territoriale lichamen en andere publiekrechtelijke instellingen moeten de beginselen van het Verdrag geëerbiedigd worden, met name het vrije verkeer van goederen, vrijheid van vestiging en het vrij verlenen van diensten, alsmede de daarvan afgeleide beginselen, zoals gelijke behandeling, het discriminatieverbod, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie. Voor overheidsopdrachten boven een bepaalde waarde is het echter raadzaam om bepalingen voor de coördinatie door de Gemeenschap van de nationale procedures voor de plaatsing van dergelijke opdrachten op te stellen die gebaseerd zijn op die beginselen, om ervoor te zorgen dat zij effect sorteren en daadwerkelijke mededinging op het gebied van overheidsopdrachten te garanderen. Bijgevolg moeten deze coördinatiebepalingen overeenkomstig voornoemde regels en beginselen alsmede overeenkomstig de andere Verdragsregels worden uitgelegd."
3. De geschillen en hun beoordeling
In het incident tot voeging met nummer 199214/KG ZA 05-788/YT
3.1. Aangezien de partijen in de hoofdzaak geen verweer hebben gevoerd tegen de door Q-Park gevorderde voeging aan de zijde van de Gemeente, wordt deze vordering toegewezen.
In de hoofdzaak met nummer 198424/KG ZA 05-729/YT
3.2. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Ter zitting hebben PMN c.s. hun eis gewijzigd, tegen welke wijziging als zodanig de Gemeente en Q-Park geen bezwaar hebben gemaakt. De aldus gewijzigde vordering houdt, kort weergegeven, het volgende in:
a. Aan de Gemeente moet worden verboden gevolg te geven aan haar voornemen de exploitatie van de parkeervoorzieningen waar het in dit geding om gaat, uit te besteden door middel van een overeenkomst met Q-Park of met een aan Q-Park gelieerde onderneming, dan wel, indien die overeenkomst reeds is gesloten, moet de Gemeente worden bevolen deze overeenkomst te ontbinden of anderszins te beëindigen;
b. Ingeval de Gemeente de onder a bedoelde exploitatie nog wenst uit te besteden, moet haar worden bevolen dit te doen met inachtneming van de Europese en Nederlandse beginselen van gelijkheid, non-discriminatie en transparantie, hetgeen primair inhoudt dat de Gemeente aan PMN c.s. en andere potentiële gegadigden een passende mate van openbaarheid moet garanderen door de voorgenomen uitbesteding te publiceren met vermelding van bepaalde, nader omschreven gegevens en door vervolgens die procedure overeenkomstig de daarvoor geldende eisen af te handelen. Subsidiair brengen de genoemde beginselen mee dat de Gemeente aan PMN c.s. en eventuele andere gegadigden toegang moet verlenen tot alle relevante informatie inzake de uit te besteden exploitatie en dat de Gemeente vervolgens de eventueel daarop getoonde belangstelling van PMN c.s. en andere gegadigden overeenkomstig de daarvoor geldende eisen moet beoordelen;
c. Aan toewijzing van de onderdelen a en b moet een bepaalde dwangsom worden verbonden.
3.3. De stellingen van PMN c.s. en het verweer van de Gemeente en Q-Park komen in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.4. Q-Park heeft als meest vérstrekkend verweer aangevoerd dat PMN c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering verklaard moeten worden. Q-Park stelt daartoe dat PMN c.s. zich jegens de Gemeente niet kunnen beroepen op de beginselen van het EG-Verdrag, die zij aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd, omdat het EG-Verdrag zich volgens haar, Q-Park, niet uitstrekt tot een louter binnenlandse situatie als de onderhavige. De Gemeente heeft weliswaar niet geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, maar heeft wel aangevoerd dat de door PMN c.s. ingeroepen EG-Verdragsregels niet tot hun bescherming strekken. Nu dit verweer meebrengt dat PMN c.s. geen belang bij hun vordering zouden hebben, moet dit als eveneens vérstrekkend eerst aan de orde komen.
3.5. Dit verweer van Q-Park en van de Gemeente faalt. Volgens PMN c.s. betreft de gewraakte overeenkomst (mede) een concessie voor dienstverlening. Ten aanzien van een dergelijke overeenkomst heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) in de door de Gemeente en Q-Park aangehaalde zaak RI.SAN (C-108/98, 9 september 1999) weliswaar geoordeeld dat het EG-Verdrag niet kon worden ingeroepen omdat het ging om een situatie binnen één Lidstaat waaraan geen enkel grensoverschrijdend aspect was verbonden, doch het HvJ EG heeft dit standpunt niet gehandhaafd in zijn latere uitspraken in de zaken Telaustria (C-324/98, 7 december 2000) en Coname (C-231/03, 21 juli 2005), die eveneens uitsluitend situaties binnen één Lidstaat betroffen. Volgens het HvJ EG in de zaak Telaustria is een overheidsinstantie die een concessieovereenkomst voor dienstverlening wil aangaan, op grond van - kort gezegd - het EG-Verdrag verplicht “aan elke potentiële inschrijver een passende mate van openbaarheid” te garanderen. (r.o. 60 en 62.) Het HvJ EG voegt daaraan uitdrukkelijk toe dat de nationale rechter diende te beslissen of die verplichting in het hoofdgeding in acht was genomen. (r.o. 63.) Dat hoofdgeding betrof evenwel een geheel interne (Oostenrijkse) situatie. In de zaak Coname neemt het HvJ EG uitdrukkelijk in aanmerking dat buitenlandse ondernemingen geïnteresseerd kunnen zijn in een overheidsconcessie en het oordeelt om die reden dat er bij toewijzing van de concessie zonder dat aan de eisen van transparantie is voldaan, sprake zal zijn van ongelijke behandeling en daarmee van indirecte discriminatie naar nationaliteit in de zin van de artikelen 43 en 49 EG-Verdrag [respectievelijk het recht van vrije vestiging en het vrije verkeer van diensten; opm. rechter]. (r.o. 17-19.) De desbetreffende overheidsinstantie moet dan ook op grond van - kort gezegd - het EG-Verdrag buitenlandse geïnteresseerden tijdig in staat stellen toegang te krijgen tot alle relevante informatie betreffende de te verlenen concessie. (r.o. 21.) Volgens Q-Park blijkt uit deze formuleringen dat de door het HvJ EG gestelde verplichtingen uitsluitend gelden ten aanzien van buitenlandse ondernemingen en dat ook alleen die ondernemingen de desbetreffende bepalingen van het EG-Verdrag kunnen inroepen. Het HvJ EG komt echter tot de conclusie dat “in omstandigheden als die in het hoofdgeding” - welk geding ook hier een zuiver binnenlandse situatie betrof - de genoemde artikelen van het EG-Verdrag zich ertegen verzetten dat een overheidsinstantie rechtstreeks aan een (binnenlandse) wederpartij een concessie verleent wanneer - kort gezegd - die overheidsinstantie niet eerst heeft voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting, dat wil zeggen het bereikbaar maken van de relevante informatie voor buitenlandse geïnteresseerden. (r.o. 28.) Aangezien daarin logischerwijze besloten ligt dat die informatie dan tevens bereikbaar is voor binnenlandse geïnteresseerden en het HvJ EG de genoemde Verdragsartikelen uitdrukkelijk van toepassing heeft geacht op de in het geding zijnde zuiver nationale situatie, moet ook uit deze uitspraak van het HvJ EG volgen dat PMN c.s. zich op het EG-Verdrag kunnen beroepen.
3.6. Inhoudelijk gaat het om de vraag of de Gemeente onrechtmatig jegens PMN c.s. heeft gehandeld door de wijze waarop zij uitvoering heeft gegeven aan haar voornemen het beheer van bepaalde parkeervoorzieningen in Zeist uit te besteden. Voor het antwoord op deze vraag is het volgende van belang.
3.7. PMN c.s. leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag:
1) De overeenkomst die de Gemeente met Q-Park wil sluiten of gesloten heeft, betreft mede een concessie voor een openbare dienst.
2) De Gemeente behoefde deze concessie weliswaar niet aan te besteden volgens de procedure die in de Richtlijn Diensten (92/50) is voorgeschreven, maar op grond van (de beginselen van) het EG-Verdrag zelf en de Europese jurisprudentie diende de Gemeente wél aan bepaalde, nader omschreven verplichtingen te voldoen, waaronder verplichtingen betreffende de publicatie van de voorgenomen concessie.
3) De Gemeente heeft aan die publicatieverplichtingen niet voldaan en heeft daardoor onrechtmatig jegens hen, PMN c.s., gehandeld.
3.8. De Gemeente en Q-Park hebben hiertegen het volgende als verweer aangevoerd:
a. De (voorgenomen) overeenkomst tussen de Gemeente en Q-Park betreft geen concessie, maar uitsluitend een overeenkomst van huur en verhuur van bestaande onroerende zaken.
b. Een dergelijke overeenkomst is uitdrukkelijk uitgezonderd van de toepassing van de Richtlijn Diensten (92/50) en valt naar zijn aard ook niet onder andere Europees-rechtelijke regels.
3.9. Ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst wordt overwogen dat blijkens de overgelegde stukken - met name de concept-huurovereenkomst, het Raadsvoorstel/besluit van 20 december 2004 en het “Plan van aanpak uitbesteding parkeertaken” van januari 2005 - de Gemeente aan Q-Park een aantal parkeergebouwen en -terreinen zal verhuren, die Q-Park moet blijven gebruiken als betaalde parkeergelegenheid voor het publiek. Q-Park zal daarbij een aantal van de parkeertaken van de Gemeente gaan uitvoeren, hetgeen vooralsnog als dienstverlening moet worden aangemerkt. Deze dienstverlening betreft een openbare dienst, nu het gaat om parkeervoorzieningen die de Gemeente voor het publiek heeft ingesteld. Voor de verleende diensten betaalt de Gemeente aan Q-Park geen geldsom, maar verleent zij aan Q-Park het recht de desbetreffende parkeerplaatsen te exploiteren, welke exploitatie Q-Park voor eigen rekening en risico zal uitvoeren. Onder deze omstandigheden betreft de overeenkomst - anders dan de Gemeente en Q-Park betogen - mede een concessie voor dienstverlening in de zin van de Europese aanbestedingsrichtlijnen, nu als een dienstenconcessie in die zin moet gelden “een overeenkomst met dezelfde kenmerken als een overheidsopdracht voor diensten met uitzondering van het feit dat de tegenprestatie voor de te verlenen diensten bestaat hetzij uit uitsluitend het recht de dienst te exploiteren, hetzij uit dit recht, gepaard gaande met een prijs”. Deze definitie staat weliswaar niet vermeld in de voor diensten geldende richtlijnen Richtlijn Diensten (92/50) en Richtlijn Nutssectoren (93/38), doch de Europese wetgever heeft deze wél opgenomen in de nieuwe - in Nederland nog niet geïmplementeerde - richtlijnen, te weten de algemene Richtlijn 2004/18 (artikel 1, lid 4) en de Richtlijn Nutssectoren 2004/17 (artikel 1, lid 3, sub b). Daaruit kan worden afgeleid dat de bedoelde definitie ook thans reeds geldt voor de genoemde Richtlijn Diensten (92/50) en Richtlijn Nutssectoren (93/38), nu immers een geheel gelijkluidende definitie voor werken is opgenomen in de Richtlijn Werken (93/37) en er geen enkele aanwijzing bestaat dat thans voor de Richtlijn Diensten (92/50) en de Richtlijn Nutssectoren (93/38) van een andere definitie uitgegaan zou moeten worden.
3.10. Ten aanzien van het door PMN c.s. ingeroepen Europese recht moet worden vooropgesteld dat een concessieovereenkomst voor dienstverlening - zoals partijen ook hebben aangenomen - niet valt onder de aanbestedingsrichtlijn die in dit geval van toepassing zou zijn, te weten de Richtlijn Diensten (92/50). In deze richtlijn zelf is dit weliswaar niet vermeld, doch het HvJ EG heeft op dit punt in de zaken Telaustria
(C-324/98, 7 december 2000, r.o. 46-57) en Buchhändler-Vereinigung (C-358/00, 30 mei 2002, r.o. 22-29) de totstandkomingsgeschiedenis van de Richtlijn Nutssectoren (93/38) en de Richtlijn Diensten (92/50) weergegeven, waaruit blijkt dat de Europese wetgever bewust heeft verkozen de dienstenconcessie buiten de werkingssfeer van die beide richtlijnen te laten.
3.11. Nu hieruit volgt dat de onderhavige concessie buiten de werkingssfeer van de aanbestedingsrichtlijnen valt, was de Gemeente dus bij het uitbesteden - te onderscheiden van "aanbesteden" in de zin van de aanbestedingsrichtlijnen - van de onderhavige exploitatie niet aan de specifieke eisen van die richtlijnen gebonden. De vraag rijst dan of de Gemeente bij die uitbesteding aan de beginselen en de bepalingen van het EG-Verdrag zelf was gebonden, zoals door PMN c.s. is gesteld. PMN c.s. beroepen zich op dit punt op een uitleg van het EG-recht, die door de Gemeente en
Q-Park wordt betwist.
3.12. Overwogen wordt dat het HvJ EG in de zaak RI.SAN (C-108/98, 9 september 1999) heeft geoordeeld dat het feit dat een overheidsconcessie voor diensten is uitgesloten van de werkingssfeer van het (secundaire) Gemeenschapsrecht in de aanbestedingsrichtlijnen, niet uitsluit dat een dergelijke concessie onderworpen is aan het (primaire) Gemeenschapsrecht bestaande uit “de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer, die de lidstaten onder meer verplichten tot gelijke behandeling van en transparantie jegens de marktdeelnemers van andere lidstaten” (r.o. 20). Vervolgens heeft het HvJ EG in de zaak Telaustria (C-324/98, 7 december 2000) overwogen dat aanbestedende diensten bij concessieovereenkomsten voor openbare diensten, die buiten de werkingssfeer van de aanbestedingsrichtlijnen vallen, "niettemin de fundamentele regels van het [EG-]Verdrag in het algemeen en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in het bijzonder in acht moeten nemen." Dit brengt volgens het HvJ EG een verplichting tot transparantie mee, die inhoudt “dat aan elke potentiële inschrijver een passende mate van openbaarheid wordt gegarandeerd, zodat de dienstenmarkt voor mededinging wordt geopend en de aanbestedings-procedures op onpartijdigheid kunnen worden getoetst.” (r.o. 60 resp. 62) In de zaak Coname (C-231/03, 21 juli 2005) heeft het HvJ EG daaraan toegevoegd dat de eisen van transparantie die buiten het gebied van de aanbestedingsrichtlijnen voor een dienstenconcessie gelden, inhouden dat een potentiële gegadigde in een andere Lidstaat tijdig toegang moet kunnen krijgen tot alle relevante informatie betreffende die concessie, zodat deze gegadigde desgewenst haar belangstelling voor die concessie kan tonen. (r.o. 21)
3.13. Deze uitspraken van het HvJ EG kunnen - anders dan uit de stellingen van PMN c.s. volgt - niet aldus worden begrepen dat op aanbestedende diensten ook buiten het gebied van de aanbestedingsrichtlijnen verplichtingen zouden rusten, die geheel of nagenoeg geheel met de eisen van die richtlijnen overeen zouden komen. De bewuste keuze van de Europese wetgever, hiervoor vermeld onder 3.10, om de concessies voor dienstverlening buiten de toepassing te laten van de richtlijnen die op dienstverlening betrekking hebben, zou dan immers zinloos zijn. Aannemelijk is dat met de genoemde uitspraken veeleer is bedoeld dat overheidsinstanties die zich buiten het gebied van de aanbestedingsrichtlijnen met concessies op de (diensten)markt begeven, de beginselen van de vrije markt - welke markt met het EG-Verdrag met name is beoogd - moeten eerbiedigen en de mededinging op die markt dus niet illusoir mogen maken door de voorgenomen concessieverlening niet of niet voldoende duidelijk kenbaar te maken of door eventuele gegadigden niet op gelijke wijze te behandelen. Deze uitleg is te meer aannemelijk, nu daarmee voor de markt van overheidsconcessies voor dienstverlening een zelfde uitgangspunt komt te gelden als het uitgangspunt dat de Europese wetgever voor de markt van overheidsopdrachten heeft geformuleerd in het eerste deel van de hiervoor onder 2.9 weergegeven considerans bij de nieuwe Richtlijn 2004/18.
3.14. Uit dit een en ander volgt dat de Gemeente in dit geval op grond van de Verdragsrechtelijke beginselen en regels - met name gelijkheid en transparantie - was gebonden aan zekere bekendmakingseisen en aan zekere eisen betreffende de gelijke behandeling van partijen die na bekendmaking interesse hebben getoond. Daarmee is echter nog niet gezegd wat die eisen voor de Gemeente precies inhielden. De Europese en de Nederlandse rechtspraak bieden hiervoor onvoldoende houvast. De uitspraak van de Hoge Raad waarop PMN c.s. in dit kader een beroep hebben gedaan (HR 4 april 2003, NJ 2004, 35 (Conformed)) kan geen toepassing vinden, nu in die zaak wél een aanbestedingsprocedure was gevolgd, hoewel de verplichting daartoe niet bestond. Vooralsnog kan aangenomen worden dat de bedoelde eisen in het algemeen mede bepaald worden door de omstandigheden van het geval, zoals het economische belang van de concessie, de aard van de dienst, de omvang van de markt, waaronder het aantal potentiële (nationale en buitenlandse) aanbieders.
3.15. In dit geval gaat het om een concessie die in totaal ongeveer 1.725 parkeerplaatsen betreft en die in beginsel voor 30 of 40 jaar wordt verleend. Mede gelet op de jaarlijks aan de Gemeente te betalen vergoeding van € 900.000,-- heeft de concessie een aanzienlijk economisch belang en was de Gemeente gehouden in enige mate aan potentiële gegadigden bekendheid te betrachten ten aanzien van haar uitbestedingsplan.
3.16. De beslissende vraag in dit geding is dan of de Gemeente jegens PMN c.s. aan die verplichting heeft voldaan. De Gemeente heeft de concessie - volgens haar onweersproken stelling - bekend gemaakt door de desbetreffende stukken ter inzage te leggen in de publiekshal van het stadhuis en door het desbetreffende Raadsbesluit van 20 december 2004 op die datum op haar website bekend te maken. Voorts heeft de Gemeente onweersproken gesteld dat op die bekendmaking meerdere gegadigden hebben gereageerd en dat zij vervolgens in januari 2005 met meer dan één gegadigde over de concessie overleg heeft gevoerd. Onder deze omstandigheden moet vooralsnog worden aangenomen dat de Gemeente jegens PMN c.s. niet is te kort geschoten in haar bekendmakingsverplichting, zodat de vordering niet voor toewijzing vatbaar is.
De vraag of de Gemeente wellicht tekort is geschoten jegens de (volgens PMN c.s.) geïnteresseerde Belgische vennootschap Vinci Park, kan buiten beschouwing blijven, aangezien PMN c.s. geen beroep toekomt op een schending van die verplichting.
3.17. Overigens zou de vordering in elk geval niet toewijsbaar zijn voor zover deze ertoe strekt dat de Gemeente de te verlenen concessie bekend moet maken en verder moet afhandelen op een wijze die neerkomt op het voeren van een aanbestedingsprocedure als genoemd in de Richtlijn. In zoverre zou de vordering te vér strekkend zijn, nu het voorgaande immers meebrengt dat aan de procedure om te komen tot het verlenen van de onderhavige dienstenconcessie juist niet de eisen van een dergelijke aanbestedingsprocedure gesteld kunnen worden.
3.18. Al het voorgaande leidt ertoe dat de vordering zal worden afgewezen.
3.19. PMN c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
in het incident tot voeging met nummer 199214/KG ZA 05-788/YT:
4.1. laat Q-Park toe als gevoegde partij aan de zijde van de Gemeente;
in de hoofdzaak met nummer 198424/KG ZA 05-729/YT:
4.2. wijst de vordering af;
4.3. veroordeelt PMN c.s. in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 816,-- voor sala-ris van haar procu-reur en op € 244,-- voor ver-schot-ten, en aan de zijde van Q-park begroot op € 816,-- voor salaris van haar procureur en op € 244,-- voor verschotten;
4.4. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en is in het openbaar uit-gesproken op 16 augustus 2005.