Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1971

Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-09-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/01926
Statusgepubliceerd


Indicatie

Forensenbelasting De gemeentelijke forensenbelasting en toeristenbelasting kunnen naast en onafhankelijk van elkaar worden geheven.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem elfde enkelvoudige belastingkamer nummer 04/01926/forensenbelasting Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Bronckhorst (hierna: de Ambtenaar) aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : aanslag forensenbelasting nummer : 0 mondelinge behandeling : op 10 augustus 2005 te Arnhem waarbij verschenen : belanghebbende en mr. A, als zijn gemachtigde, en de Ambtenaar gronden: 1. De forensenbelasting en de toeristenbelasting, gebaseerd op respectievelijk artikel 223 en artikel 224 van de Gemeentewet, zijn twee verschillende belastingen die - op grond van voornoemde bepalingen - naast en onafhankelijk van elkaar kunnen worden geheven. 2. In de wetsgeschiedenis is geconstateerd dat in een situatie, zoals de onderhavige, waarin een gemeente zowel een forensenbelasting als een toeristenbelasting invoert, het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat één nachtverblijf in beide belastingen wordt betrokken. In de Memorie van Toelichting is terzake opgemerkt dat bij de regeling van deze belastingen ‘er dan uiteraard voor moet worden gezorgd, dat, bijvoorbeeld door het opnemen van een vrijstelling, onbillijkheden worden voorkomen.’ (Kamerstukken II 1967/68, 9 538, nr. 3, blz. 24). 3. In de Verordening toeristenbelasting 2001 van de gemeente Zelhem (verder: de gemeente) is in artikel 4, tweede lid bepaald dat de toeristenbelasting niet wordt geheven ter zake van het verblijf waarvoor de gemeente belasting heft ingevolge de Verordening forensenbelasting 2001. 4. Belanghebbende betoogt primair dat, hoewel de “spiegelbeeldbepaling” in de Verordening forensenbelasting 2001 ontbreekt, uit de systematiek van beide – onder 3 genoemde - verordeningen volgt dat het niet mogelijk is een aanslag forensenbelasting op te leggen, als er reeds toeristenbelasting is betaald. Dit betoogt faalt. De gekozen systematiek in de verordeningen leidt er slechts toe dat degene die belastingplichtig is voor de toeristenbelasting, in de onderhavige situatie: de eigenaar van camping ‘B’ (verder: de campingeigenaar), aanspraak kan maken op een vrijstelling van toeristenbelasting. De Verordening forensenbelasting 2001 voorziet niet in een vrijstellingsbepaling voor de situatie waarin reeds toeristenbelasting zou zijn geheven. 5. Belanghebbendes subsidiaire betoog dat het niet mogelijk is op grond van het gelijkheidsbeginsel een aanslag forensenbelasting op te leggen, faalt eveneens. De aanslag vindt zijn grond in artikel 223 van de Gemeentewet en de daarop gebaseerde Verordening forensenbelasting 2001 en heeft dus een wettelijke basis. 6. Belanghebbende beroept zich meer subsidiair op het vertrouwenbeginsel. Ter onderbouwing voert hij aan dat de gemeente sinds jaar en dag stacaravans in de toeristenbelasting betrok. Daardoor is naar zijn mening sprake van een bestendige gedragslijn op grond waarvan bij hem het rechtens te beschermen vertrouwen is gewekt dat er - na het betalen van de toeristenbelasting - geen aanslag forensenbelasting meer zou worden opgelegd. Tevens verwijst hij naar een in november 2003 door de gemeente aan hem toegezonden informatieblad, waarin de gemeente vermeldt: “Hoewel de gemeente Zelhem zowel toeristenbelasting als forensenbelasting heft, is samenloop van deze beide belastingen uitgesloten in de gemeentelijke belastingverordeningen.” 6. Naar het oordeel van het Hof konden noch de aangevoerde gedragingen van de gemeente noch de laatstbedoelde uitlating in het informatieblad bij belanghebbende het gerechtvaardigde vertrouwen wekken dat de verweerder geen aanslag forensenbelasting voor het onderhavige jaar zou opleggen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt derhalve verworpen. 7. Het Hof is evenmin gebleken dat in dezen andere beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. 8. Dat de campingeigenaar de - al dan niet - geheven toeristenbelasting wél op de seizoensnota’s in rekening heeft gebracht aan onder meer belanghebbende en, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt, tot op heden niet aan belanghebbende heeft terugbetaald, doet aan het hiervóór overwogene niet af. 9. Het gelijk is aan de verweerder. proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. beslissing: Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan op 10 augustus 2005 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (S.R.M. Dekker) (C.M. Ettema) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 augustus 2005. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.