Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2012

Datum uitspraak2005-08-31
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/834
Statusgepubliceerd


Indicatie

EG-steunverlening akkerbouwgewassen


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Derde enkelvoudige kamer AWB 04/834 31 augustus 2005 5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen Uitspraak in de zaak van: Maatschap A en A-B, te C, appellante, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. 1. Het verloop van de procedure Appellante heeft bij brief van 1 oktober 2004, bij het College per fax op dezelfde datum binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 augustus 2004. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen verweerders mededeling van 26 januari 2004 dat voor haar naar aanleiding van haar aanvraag oppervlakten 2003 in het kader van de Regeling Dierlijke EG-premies een voederareaal van 227.12 ha is vastgesteld ten behoeve van het Extensiveringsbedrag en een voederareaal dierlijke premies van 227.96 ha, niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 8 december 2004 heeft appellante de gronden voor beroep ingediend. Bij brief van 22 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft hij bij brief van 14 maart 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het College heeft besloten, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek te sluiten en zonder zitting uitspraak te doen. 2. De vaststaande feiten Op grond van de stukken zijn in deze zaak, voor zover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellante heeft op 13 mei 2003 bij verweerder een ingevuld formulier Gecombineerde opgave Landbouwtelling- Gebruik gewaspercelen- Aanvraag oppervlakten ingediend. Daarmee heeft zij onder meer een oppervlakte voederareaal van 245.85 ha, bestaande uit245.01 ha grasland en 0.84 ha maïs, voor registratie opgegeven. - Naar aanleiding van met verweerder gewisselde correspondentie en gevoerde telefoongesprekken heeft appellante bij brieven van 22 september en 10 november 2003 te kennen gegeven de opgegeven oppervlakte voederareaal te willen wijzigen. - Bij brief van 26 januari 2004 heeft verweerder appellante meegedeeld dat hij, in afwijking van de door appellante opgegeven oppervlakte voederareaal dierlijke premies van 245.85 ha, slechts 227.96 ha heeft geconstateerd. Van het ten behoeve van het Extensiveringsbedrag aangevraagde extensiveringsareaal van 245.01 ha heeft verweerder slechts 227.12 ha geconstateerd. In deze mededeling heeft verweerder daarnaast het volgende vermeld: “Bezwaarmogelijkheid voederareaal dierlijke premies Er is geen mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen tegen de voor u geconstateerde oppervlakte voederareaal. Wel kunt u bezwaar maken tegen het besluit Regeling dierlijke EG- premies (zoogkoeienpremie; premie voor mannelijke runderen; extensiveringsbedrag). Dit besluit kunt u in het voorjaar 2004 verwachten. (…)” - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Daarbij heeft hij onder meer het volgende overwogen. “(…) Een belanghebbende kan slechts bezwaar maken tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb). Onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een besluit in bovenstaande zin dient derhalve gericht te zijn op enig rechtsgevolg. De brief van 26 januari 2004 betreft (voorzover het om de oppervlakte voederareaal gaat) geen besluit in de zin in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Deze brief beoogt slechts mee te delen dat uw opgave voederareaal is gecontroleerd en niet overeenstemt met hetgeen door u is opgegeven en dat derhalve het voederareaal met een kleinere oppervlakte is geregistreerd dan door u is opgegeven. Deze geregistreerde oppervlakte van het voederareaal krijgt pas rechtsgevolg als is besloten op een eventuele aanvraag voor stieren-, ossen- en/of zoogkoeienpremie in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. (…) Ten overvloede merk ik nog op dat dat u bezwaar kunt maken tegen de geregistreerde oppervlakte voederareaal nadat op een eventueel ingediende aanvraag voor een stieren-, ossen-, en/of zoogkoeienpremie in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies is beslist. (…)” 3. De beoordeling van het geschil Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet onder een besluit worden verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Verweerders brief van 26 januari 2004, waarbij de voor appellante geregistreerde oppervlakte voederareaal wordt vastgesteld op 227.96 ha, houdt geen rechtshandeling in, omdat zij niet op rechtsgevolg is gericht. Zoals verweerder in deze brief heeft aangegeven worden de oppervlakten voederareaal gebruikt bij de vaststelling van het maximum aantal grootvee-eenheden (GVE) waarvoor appellante stieren-, ossen-, en/of zoogkoeienpremie kan aanvragen respectievelijk voor het aan appellante toe te kennen extensiveringsbedrag. In dit licht bezien is – zoals het College reeds meermalen (onder meer in de uitspraak van 18 augustus 1999 in de zaak 98/493) heeft overwogen- de vaststelling van de oppervlakte voederareaal louter een voorbereidingshandeling voor de beslissing op een aanvraag om steunverlening in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. Grieven ter zake van de vaststelling van deze oppervlakte dienen dan ook – zoals verweerder zowel in de brief van 26 januari 2004 als in het bestreden besluit heeft aangegeven - in het kader van een bezwaarprocedure tegen de beslissing op die aanvraag aan de orde te komen. In dit geval is die beslissing genomen bij besluit van 26 juli 2004. Op grond van het voorgaande komt het College tot de slotsom dat verweerder zijn brief van 26 januari 2004 terecht niet heeft aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenvweroordeling op grond van artikel 8:75 Awb zijn geen termen aanwezig. Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8: 54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak. 4. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005. w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas