Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2025

Datum uitspraak2005-10-11
Datum gepubliceerd2005-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers03308/04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanwezigheidsrecht en appèldagvaarding; twee appelaktes met verschillende adressen. Verdachte heeft tweemaal appèl ingesteld. Akte 1 houdt in dat verdachte als adres heeft opgegeven X. Akte 2 houdt in dat de verdachte als adres heeft opgegeven Y. De appèldagvaarding is aangeboden op het adres Y, maar niet uitgereikt omdat verdachte, volgens mededeling van degene die zich daar bevond, daar woonde noch verbleef. Vervolgens is de appèldagvaarding uitgereikt aan de griffier en verzonden naar het adres Y. De adresverificatie houdt in dat verdachte ingeschreven stond in de GBA op het adres Y. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en tegen hem is verstek verleend. Indien door of namens verdachte bij het instellen van appèl in de appèlakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de GBA en de appèldagvaarding niet tevens aan dat in de appèlakte vermelde adres is gezonden, kan de appèlrechter niet op de enkele grond dat verdachte niet ter terechtzitting verschijnt aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan (HR NJ 2002, 317). Uit de stukken kan weliswaar blijken dat is getracht de appèldagvaarding aan het in de ene appèlakte vermelde GBA-adres Y uit te reiken, doch niet dat die dagvaarding aan het in de andere appèlakte vermelde adres X is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit laatste niet is geschied. Aldus heeft het hof verzuimd te onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen daarbij tegenwoordig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.


Conclusie anoniem

Nr. 03308/04 Mr. Knigge Zitting: 30 augustus 2005 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot twee weken hechtenis. 2. Namens verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft verzuimd het onderzoek te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog ter terechtzitting aanwezig te zijn. 4. Bij de stukken van het geding bevinden zich twee appèlaktes. Volgens beide aktes stelt de verdachte op 20 juni 2003 hoger beroep in tegen het vonnis van de Kantonrechter. Op de ene akte wordt het adres [b-straat 1] te [plaats] als woonadres opgegeven. Op de andere akte wordt het adres [a-straat 1] te [plaats] als woonadres opgegeven. Uit het GBA-overzicht dat zich bevindt bij de aanzegging in cassatie volgt dat de verdachte van 6 maart 2000 tot 30 maart 2004 ingeschreven stond op het adres [b-straat 1] te [plaats]. Opmerkelijk is de omstandigheid dat de handtekeningen op de aktes wezenlijk van elkaar verschillen. De handtekening op de akte waarop het adres [a-straat 1] te [plaats] staat vermeld, vertoont de meeste overeenkomsten met de handtekening op de cassatieakte. 5. Blijkens de akte van uitreiking gehecht aan de dagvaarding in hoger beroep is de dagvaarding op 27 januari 2004 aangeboden op het adres [b-straat 1] te [plaats]. De dagvaarding is niet uitgereikt omdat werd medegedeeld dat de verdachte niet op genoemd adres woonde noch verbleef. Vervolgens is de dagvaarding op 2 februari 2004, na adres-controle in de GBA, uitgereikt aan de griffier en als gewone brief verzonden naar het adres [b-straat 1] te [plaats]. Uit de stukken van het geding blijkt niet of de dagvaarding tevens als gewone brief is gezonden naar het adres genoemd in één van de appèlaktes, te weten de [a-straat 1] te [plaats]. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen en is verstek tegen hem verleend. 6. In NJ 2002, 317 m.nt. Sch heeft de Hoge Raad een overzicht gegeven van de betekeningsvoorschriften van art. 588 Sv en de (aanvullende) regels ten aanzien van het aanwezigheidsrecht. In casu is rov. 3.38 van belang, inhoudende: "Uit de omstandigheid dat rekening moet worden gehouden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte in hoger beroep van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken, volgt evenwel ook dat de appèlrechter niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen kan aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan: a. in het geval dat door of namens de verdachte bij het instellen van het hoger beroep in de appèlakte een ander adres (waaronder mede is begrepen een postadres of een postbus) is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de GBA. b. in het geval dat na het instellen van het rechtsmiddel door of namens de verdachte met het oog op de ontvangst van de appèldagvaarding een van het GBA-adres afwijkende woon- of verblijfplaats (waaronder mede is begrepen een postadres of een postbus) is opgegeven aan het parket van de hogere instantie. Om te kunnen aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, is in deze gevallen vereist dat een afschrift van de appèldagvaarding is gezonden aan het in de appèlakte onderscheidenlijk de nadere opgave vermelde adres. Dit laatste geldt evenwel niet indien - bijvoorbeeld op grond van de gegevens die aan het licht zijn gekomen bij de betekening van de appèldagvaarding, zoals een nieuw GBA-adres - als vaststaand kan worden aangenomen dat het eerder opgegeven adres achterhaald is. 3.39. (...) 3.40. In de hiervoor onder 3.38 en 3.39 genoemde gevallen is derhalve de betekening van de appèldagvaarding volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het GBA-adres weliswaar geldig, maar mag de zaak niet in behandeling worden genomen dan nadat is gehandeld overeenkomstig hetgeen in 3.38 en 3.39 is overwogen. Dit is anders wanneer de appèlrechter aannemelijk oordeelt dat de verdachte geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid en dus (alsnog) vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht." 7. Nu uit de stukken niet kan blijken dat de appèldagvaarding aan het in één van de appèlaktes vermelde adres [a-straat 1] te [plaats] is toegezonden, moet ervan uit worden gegaan dat dit niet is geschied. Dit brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het ondezoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak (vgl. HR 5 november 2002, LJN: AE9081). 8. Het middel is terecht voorgesteld. 9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG


Uitspraak

11 oktober 2005 Strafkamer nr. 03308/04 AGJ/AM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 maart 2004, nummer 21/003059-03, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Zwolle, sector Kanton Lelystad, van 3 september 2002 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot twee weken hechtenis. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn. 3.2. De stukken van het geding houden het volgende in: a) op 20 juni 2003 heeft de verdachte tweemaal hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Kantonrechter. Daarvan is telkens een akte opgemaakt. De akte met appelnummer 03/620 houdt in dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld en daarbij als adres heeft opgegeven: "[a-straat 1] te [plaats]". De akte met appelnummer 03/626 houdt in dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld en daarbij als adres heeft opgegeven: "[b-straat 1] te [plaats]"; b) de akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de appèldagvaarding houdt onder meer het volgende in: - de appèldagvaarding is op 27 januari 2004 aangeboden op het adres [b-straat 1] te [plaats]; - op dat adres kon de dagvaarding niet worden uitgereikt omdat volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond, de verdachte daar niet woonde noch verbleef; - op 2 februari 2004 is de dagvaarding uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te Arnhem en dezelfde dag verzonden naar het adres [b-straat 1] te [plaats]; - de aan het dubbel van de appèldagvaarding gehechte adresverificatie houdt in dat de verdachte op 27 januari 2004 en vijf dagen nadien in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] te [plaats]. 3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen en is verstek tegen hem verleend. 3.4. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appèlakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de appèldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het adres waar de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appèlakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen, aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.38). 3.5. Uit de stukken kan weliswaar blijken dat is getracht de appèldagvaarding aan het in de ene appèlakte vermelde GBA-adres [b-straat 1] te [plaats] uit te reiken, doch niet dat die dagvaarding aan het in de andere appèlakte vermelde adres [a-straat 1] te [plaats] is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit laatste niet is geschied. Aldus heeft het Hof verzuimd te onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. 3.6. Het middel is terecht voorgesteld. 4. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 5. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak; Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 11 oktober 2005.