Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU2040

Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2952 AOR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Was betrokkene als beroepsmilitair dan wel als dienst- of reserveplichtige bij het KNIL in dienst getreden?


Uitspraak

04/2952 AOR U I T S P R A A K in het geding tussen: de Raad van Beheer van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen, appellant, en [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Dordrecht op 23 april 2004 onder nummer AWB 03/473, gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 juli 2005. Aldaar heeft appellant zich doen vertegenwoordigen door J.R.H. Frölings, secretaris van appellant, en mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door J. Tetelepta, secretaris van de Bond Ex-K.N.I.L.-militairen op weg naar huis. II. MOTIVERING Bij besluit van 6 januari 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans in geding zijnde besluit van 24 april 2003, heeft appellant afwijzend beschikt op een door gedaagde ingediend verzoek om toekenning van een uitkering ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen (Stb. 1997/ 728, zoals nadien gewijzigd, op de grond dat hij geen militair is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a onder 4, van de Wet aangezien hij als beroepsmilitair in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger ( KNIL) heeft gediend. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of gedaagde als beroepsmilitair dan wel als dienst- of reserveplichtige met ingang van 3 augustus 1946 bij het KNIL in dienst is getreden. Appellant heeft op basis van de onder zijn beheer berustende stamboek-gegevens omtrent gedaagde geoordeeld dat hij als beroepsmilitair heeft gediend. De rechtbank heeft het in geding zijnde besluit vernietigd op de grond dat appellant - kort weergegeven - door zich uitsluitend te baseren op de onder zijn beheer berustende stamboekkaart van gedaagde onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de voor het geding van belang zijnde feiten. De Raad kan de rechtbank hierin niet volgen en overweegt het volgende. De Raad heeft in vaste jurisprudentie als uitgangspunt genomen dat onder meer bij de beoordeling van aanvragen om toekenning van een eenmalige uitkering als de onder-havige in beginsel kan worden uitgegaan van de juistheid van de op het uittreksel uit het stamboek van het KNIL voorkomende registraties. Naar het oordeel van de Raad is alleen indien gerede twijfel bestaat omtrent de juistheid van deze gegevens nader onderzoek geboden. In het onderhavige geval is voor de Raad geen enkele twijfel gerezen omtrent de juistheid van de gegevens op het ten name van gedaagde beschikbare uittreksel uit het stamboek van het KNIL. Op grond van deze stamboekkaart kan naar het oordeel van de Raad als vaststaand worden aangenomen dat gedaagde zich met ingang van 3 augustus 1946 als beroepsmilitair bij het KNIL heeft verbonden voor de tijd van één jaar. De Raad laat hiertoe niet alleen wegen dat op die kaart uitdrukkelijk is vermeld dat gedaagde zich op 3 augustus 1946 vrijwillig heeft verbonden, maar ook dat, naar namens appellant terecht is opgemerkt, andere vermeldingen op de kaart - zoals het toekennen van een “kort dienstverband gratificatie ” en het verlenen van “eervol ontslag” op 25 juli 1950 wegens opheffing van het KNIL - slechts passen bij een verband als beroepsmilitair. Ten overvloede acht de Raad de juistheid van de gegevens op de stamboekkaart ten name van gedaagde nader nog bevestigd door de ter zitting van de Raad gebleken aanwezigheid in de door appellant beheerde archieven van de door gedaagde getekende verbandsacte, waaruit de aard van het dienstverband blijkt. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden en dat het inleidende beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit van 24 april 2003 alsnog ongegrond verklaard moet worden. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) A.D. van Dissel-Singhal. HD 10.08