
Jurisprudentie
AU2041
Datum uitspraak2005-09-01
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3149 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3149 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Medische voorziening in het kader van de WUV. Aanvraag om onder meer toekenning van een voorziening ter zake van de kosten verbonden aan de aanschaf van een toiletpot met sproei-eenheid. Aanvraag afgewezen.
Uitspraak
04/3149 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 9 april 2004, kenmerk JZ/E70/2004/0236, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld op de in het beroepschrift aangegeven gronden.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 juli 2005 heeft eiseres nog enkele stukken in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 juli 2005 waar eiseres in persoon is verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiseres, die geboren is in 1952, gelijkgesteld met de vervolgde en als zodanig uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Aanvaard is dat de psychische klachten van eiseres, met inbegrip van haar psychosomatische buikklachten, verband houden met de vervolgingsomstandigheden van haar ouders.
Vanwege de hierboven genoemde buikklachten is haar in december 2002 vergoeding verleend ter zake van acupunctuurbehandelingen.
In januari 2003 heeft eiseres bij verweerster een aanvraag ingediend om onder meer toekenning van een voorziening ter zake van de kosten verbonden aan de aanschaf van een toiletpot met sproei-eenheid, omdat haar huid niet bestand blijkt tegen het veelvuldig gebruik van toiletpapier.
Bij besluit van 8 augustus 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster die aanvraag afgewezen op de grond dat de door eiseres gevraagde voorziening in verband met haar psychische klachten en buikklachten niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk is. Verweerster heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat de speciale toiletpot geen gangbare, proportionele voorziening is voor de oorlogsgerelateerde psychosomatische buikklachten van eiseres.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat een gunstig effect van de in geding zijnde toiletpot wel degelijk aantoonbaar is, terwijl de kosten van deze voorziening voor verweerster gering zijn. Zij geeft voorts aan dat er geen rapportage is gemaakt in het kader van haar aanvraag en dat zij ook niet onderzocht is door een van verweersters artsen.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. Daartoe overweegt hij als volgt.
Blijkens de gedingstukken is de aanvraag van eiseres beoordeeld door de geneeskundig adviseurs van verweerster, P. Windels en I.P.L. Koperberg. Deze artsen hadden de beschikking over bij de Pensioen- en Uitkeringsraad reeds aanwezige medische informatie betreffende eiseres, waaronder een rapport van een betrekkelijk recent onderzoek door de arts A.M. Ohlenschlager van eiseres op 9 april 2002. Voorts werd informatie verkregen van de eiseres behandelend acupuncturist en, tijdens de bezwaar-procedure, in maart 2004 van haar huisarts A.E.J. Bartels.
Gegeven die omstandigheden acht de Raad evenals verweerster het doen instellen van een nieuw medisch onderzoek niet aangewezen. Voorts wijst de Raad erop dat ingevolge artikel 31, zesde lid, van de Wet, indien de aanvraag betrekking heeft op een vergoeding of tegemoetkoming, een (aanvullend) sociaal rapport slechts behoeft te worden opgesteld indien verweerster dat nodig acht. Verweerster heeft het opstellen daarvan in dit geval, gezien de haar ten dienste staande gegevens en de aard van de voorziening, weinig zinvol geacht. De Raad kan dit standpunt niet onredelijk achten.
Mede op basis van het advies van haar medisch adviseurs stelt verweerster zich op het standpunt dat de speciale toiletpot geen gangbare, proportionele voorziening is voor de oorlogsgerelateerde, psychosomatische buikklachten van eiseres.
De Raad kan zich daarmee verenigen.
Ingevolge de artikelen 20 en 21 van de Wet komen voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking bijzondere of extra, ten laste van de vervolgde blijvende, kosten van voorzieningen welke noodzakelijk zijn door of verband houden met zijn oorlogsinvaliditeit. Naar de Raad reeds meerdere malen heeft uitgesproken is verweerster gerechtigd om in het kader van de toepassing van voormelde artikelen te beoordelen of een gevraagde medische voorziening naar aard en doel adequaat en proportioneel is.
Daargelaten of een preventieve behandeling van de buikklachten van eiseres mogelijk is, zoals van de zijde van verweerster ter zitting is geopperd, is ook voor de Raad niet komen vast te staan dat eiseres zich niet zou kunnen behelpen met andere, normaal in de handel verkrijgbare voorzieningen zoals bijvoorbeeld natte doekjes of voor een babyhuid gebruikelijke middelen.
Met betrekking tot de door eiseres eerst ter zitting naar voren gebrachte grief dat verweerster de wettelijk voorgeschreven beslistermijnen niet in acht heeft genomen, merkt de Raad op dat dit, zoals ter zitting ook namens verweerster is toegegeven, inderdaad het geval is. Verweerster heeft de redenen daarvoor niet kunnen aangeven, naar moet worden aangenomen, mede omdat eiseres deze klacht niet eerder heeft ingebracht. De Raad zal daaraan dan ook geen gevolgen verbinden, nu in dit geval van overschrijding van de in artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bedoelde redelijke termijn niet kan worden gesproken.
Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond en dient het ingestelde beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.). A.D. van Dissel-Singhal.
HD
10.08